Herbert van Raephorst juli 1566
- april 1567
Herbert van Raephorst sterft net als de Grote Geus,
Hendrik van Brederode, in het jaar dat de Tachtigjarige Oorlog begint.
De hertog van Alva dagvaart Van Raephorst kort voor zijn dood op 9 februari 1568 maar hij
is dan allang gevlucht naar de veilige Duitse havenstad Emden. Van Raephorst wordt op 23 maart
1568 officieel verbannen en verliest zijn gehele bezit. Volgens Eduard C. Houbolt, schrijver van Wassenaar en omstreken,
komt Herbert van Raephorst aan zijn eind op het schavot van Woerden na
een moordaanslag en nadat hij nog enige tijd meedoet aan landgangen
in Friesland. Sommigen denken dat Van Raephorst revanche
wil nemen voor de vernederingen van zijn voorvader, Gerrit van Raephorst.
Hij schaakt in 1508 een minderjarige (lees
verder). Herbert van Raephorst vernielt echter alleen twee altaren
die van hem zelf zijn. Ook de miskelk waaruit hij veel drinkt is zijn
persoonlijk eigendom, volgens een acte van 1 maart 1528.
Andries Vincentsz., metzelaer, out
omtrent XL (40) jaeren, tuychde bij zijnen eede waerachtig te zijn, dat
Herbert van Raephorst zekeren tijt geleden, daer hem den prefixen
dach (precieze dag) van ontgaen es, hem twee ofte driemael ontboot bij zijn knecht, dat
hij deposant uuyt zijn werck moste comen ten huyse van den schout van
Wassenaer; ende hij deposant comende totten schoutenhuyse wilde Herbert
van Raephorst hebben, dat hij soude gaen in de kercke ende breecken die
outaers aen stucken in beyde zijn capeilen, twelck hij deposant hem weygerde
te doen, seggende: ick machte daerdeur in schade comen; ende Raephorst
dat hoorende, dat hij weygerde; wilde doen met fortse hebben; ende hij
deposant dat hoorende es met Raephorst ende Heer Cornelis van Zonnevelt
in de kercke gegaen, ende Raephorst mit Heer Cornelis namen die hauweel
in de handt ende begonsten eerst stucken te slaen, ende doen gaff hij
hem deposant die hauweel ende seyde: breecket nu voort, ick salt u uuytdragen;
ende dwanck hem, dat hijt voort breken moste.
Ende alsoe enen heer Cornelis van
Zonnevelt, priester ende cappellaen van den heere van Raephorst mede
beticht wert mitten selven Raephorst geholpen te hebben te demolieren
die voors. outaeren in de Capelle van Cralingen ofte Raephorst, ende wij
nae zijn goeden getaelt hebbende, geen alsnoch en hebben connen gevinden,
hebben tot noch toe gesupercedeert denselven in persoone te dachvaerden,
dan sullen noch verder daernae taelen, ende nyettegenstaende hij priester
es, sullen denselve mede doen verdachvaerden voor zijner Excellentie omme
hem gehoort bij zijnder Excellentie Raedt daerop gedisponeert te werden,
nae zij bevinden zullen nae rechten te behoeren. De Landvoogdes laat vanaf begin februari 1567 altaren en beelden terug brengen naar de kerken. Onmiddellijk daarna, in de maanden maart, april en mei 1567, begint de uittocht van de edelen. Herbert van Raephorst gaat eerst naar Emmerik en Wezel aan de Rijn en daarna naar Emden aan de Dollard. De jongere broeder Raephorst, Aelbert die voor geestelijke studeert, herstelt de door zijn broeder afgebroken altaren zo goed mogelijk. Waarschijnlijk gebeurt dat in mei of juni 1567. De baljuw van Wassenaar schrijft hierover op 28 mei 1567. De kerk van Wassenaar vertoont in de tweede helft van 1567 waarschijnlijk geen enkele spoor meer van deze bewogen tijd tussen juli 1566 en april 1567. Van Raephorst heeft bijna geen aanhangers maar vreemd is wel dat hij tijdens de onlusten de brokstukken van de altaren naar het huis van de schout brengt. Een paar jaren later telt de gemeente een betrekkelijk groot aantal hervormden. Dat komt door de heer van Wassenaar. Hij verblijft veel in de Zuidelijke Nederlanden, maar zijn rentmeester in Den Haag is wel nadrukkelijk aanwezig in Wassenaar. De katholieke kerkdiensten worden niet meer gestoord. Maar de rust bedriegt. Alva vervolgt ketters medogenloos. De drang naar vrijheid wordt met de dag sterker. De onthoofding van de graaf van Egmond moet op de pastoor van Wassenaar een diepe indruk hebben gemaakt. Hij kent hem goed. De tante van de graaf, Josina van Egmond, trouwt met de heer Jan van Wassenaer. De pastoor geeft op 20 januari 1567 de graaf Van Egmond en zijn meester graaf Philips de Ligne op als zijn lastgever, blijkbaar in de hoop meer indruk te maken. De boeren krijgen veel last van vrijbuiters. Landlopers leven vaak op kosten van de boeren. Pas na de inname van Den Briel op 1 april 1572 keert het tij. In de tweede helft van juli moet stadhouder Bossu zijn residentie, 's-Gravenhage, ontruimen. Delft, Gouda en Leiden zijn al overgestapt naar de geuzen. Op 1 augustus trekt de stadhouder van de prins, Lumey, in het grafelijk kasteel in 's-Gravenhage.
Jonker Gijsbert van Duvenvoorde, (1540-1580) heer van Obdam en loot aan de oude Wassenaarse stam, is bevelhebber van het Haagse garnizoen. Hij betrekt het hof van de heren Van Wassenaar in het Voorhout, waar ook de pastoor van Wassenaar woont. Maar het blijft onrustig. Het platteland is nog onbeschermd. Soldaten van beide partijen plunderen boeren, vooral wanneer het beleg van Haarlem in december 1572 begint. Deze stad valt op 12 juli 1573, waarna Leiden aan de beurt is.
Met het oog
op het aanstaande beleg wordt op 20 juli 1573 de sterke huizen in de omgeving
van Leiden in brand gestoken om te verhinderen dat de Spanjaarden zich
daarin nestelen. Een deel van Leiden's bezetting trekt op zondag 26 juli
1573 naar Wassenaar en steekt de Kerk, de molen en een aantal huizen in
brand. De katholieke kerk is nooit
herbouwd. De pastoor van Wassenaar vertrekt uit 's-Gravenhage. Heer Laurens
neemt het roer over. Laurens krijgt bescherming van de geuzen in Gouda,
Rotterdam en Delft en ten slotte in 's-Gravenhage waar hij tot 1574 blijft. W. A. Beelaerts - samenvatting Marcel Tettero Wat is zijn drijfveer? |
||||||||||
Vernielde Raephorst beelden uit overtuiging of was de drijfveer familietrots en gekrenkte eerzucht? De oude Willibrorduskerk heeft in 1566 al 50 jaar een raam van gebrand glas met het wapen van Raaphorst en het onderschrift vrouwenschaeck, een herinnering aan de zoen van Gerrit van Raephorst. Hij is veroordeeld wegens de gewelddadige ontvoering van de minderjarige Catharina de Grebber-Van Tetrode. Hoe het zij, heer Herbert rukt beelden omver en vernielt beide altaren in de kapellen van Raaphorst en Kralingen. Maar de bevolking doet niet mee, althans zo blijkt uit verhoren van de Bloedraad. J. Smit, commies bij het algemeen Rijksarchief, publiceert in 1922 de verhoren in zijn boek Den Haag in de Geuzentijd. De verhoren geven een goed beeld van Wassenaar in de jaren 1566 en 1567. (Dossier r, waarop staat: Informatie genomen bij ons Arnoult Sasbout raedt ordinaris in den hove 1) Rijksarchief Brussel: Papiers d'Etat et de l'Audience, no. 523 (Conseil des Troubles no. 29), fol. 207 e.v. van Hollant ende Johan Bapta de Tassis, als gecommitteert bij der Excellentie van den Hartoge van Alva, Marcgrave van Coria etc. capiteyn generaal etc.
Dit dossier meldt dat de gecommitteerden beginnen de baljuw
van Wassenaar uit 's-Gravenhage te horen. Dat gebeurt op 26 december
1567. Uit het verbaal:
Daarna is op 30 December 1567, in 's-Gravenhage, de schout van Wassenaar, Boudewijn Jansz., aan de beurt. Hij is ongeveer 77 jaar en 'schout over den dorpe van Wassenaer ende 't ambacht van Zuytwijck'. zeyde, dat Joncker Herpert van Raephorst alsnoch absent es ende vertrocken uuyte voorsz. dorpe nae Wezel toe, daer hij hem onthouden soude... ter cause van brekinge van outaeren in de capellen binnen die kercke van Wassenaer... heeft wel gesien datte oultaeren an twee gesmeten zijn geweest, mer zijn nu wederom opgemaect bij Aelbrecht van Raephorst zijnen broeder, ende ging die spraeck mede, dat die voorn. Herpert den pastoir van Wassenaer in de kercke omtrent den selven tijt geslegen hadde, uuyt dien (soe hij mede heeft hooren seggen), datte pastoir op hem gekeven hadde, overmits die voorn. Herpert hadde den organist opte orgelen doen spelen onder die elevatie het lydeken: Vive les Geux. Heeft oick wel hooren seggen, dat die voorn. Herpert mede int huys van Ariaen Philipsz. tot Wassenaer was, als die predicare monnick alhier uuyten Hage een coorde bij een vant geselschap om den hals geworpen worde, mer heeft hij deposant gehoort, dat men denselven Herpert daervan ontschuldichde. dat terwijle hij Assendelft tot Wassenaer woonde, zijn kindt heeft laten doopen in de Geusenkercke, die zij getimmert hadden buyten die stadt Leyden, ter plaetze daert Leproeshuys eertijts plach te staen, ende dat oick zijn huysvrou, doe zij van kinde ter kercken soude gaen, haer met een schuyt van Wassenaer lyet voeren na de voorsz. Geusenkercke, daer zij haer kerckganck dede, twelck uuyt dien gebeurde (soe hij hoorde seggen) overmits Assendelft zijn kindt bij de pastoir van Wassenair in Duyts gedoopt wilde hebben, twelck die pastoir nyet doen en wilde... Seyt, dat hij... die voorn. Raephorst... genouch beroyt hout, ende dagelicx tot Wassenaer opte banck sadt drinckende, van smorgens vroech tot savents late, soe datte vrou, daer hij tot Wassenaer ten huyse lach, al bij de tachtentich gulden aen hem ten achteren es... dan heeft die voorn. Raephorst hem wel gesolliciteert om mede te preken totte nyeuwe predicant te willen gaen, mer heeft hij deposant daer toe nyet willen verstaen.
Daarna komt de pastoor van Wassenaar aan het woord. Dat is heer Dirk Woutersz. Hij is al jaren huiskapelaan bij de heren van Wassenaar en verblijft meestal in een huis aan het Lange Voorhout in 's-Gravenhage. Hij is omstreeks 1504 in Katwijk aan den Rijn geboren en woont in 1528 in 's-Gravenhage, waar hij het testament van Vrouwe Jeanne van Halewijn, vrouwe douairiere van Wassenaer, mede ondertekende. In 1534 wordt hij, na het overlijden van Mr. Jacob Dirksz. van der Goude, pastoor in Wassenaar. Het werk laat hij echter over, zoals toen gebruikelijk was, over aan een plaatsvervanger om zich voornamelijk te wijden aan historische en genealogische onderzoek. In de jaren 1566 en 1567 treedt hij zelf in zijn gemeente op en aarzelt niet zijn parochianen voor te gaan. Hij moet een waardig en algemeen geacht man zijn, zoals in hieronder blijkt. Zijn verhoor had 2 januari 1568 eveneens te 's-Gravenhage plaats.
Heer Dirck Woutersz., pastoir tot Wassenaer, out omtrent LX111 jaeren,
seyt in verbis sacerdotii (sic!), dat hij deposant pastoir geweest es
tot Wassenaer van 't jaer van XXXV aff... Is voorts gebeurt op een anderen tijt geduyrende deze troublen datte voorn. Raephorst gesonden heeft zijnen dienaer an hem deposant vereyschende een kelck van een de voorn. capellen, als Cralingen, ende alsoe hij deposant seyde van geen kelcken te weten, dreychde die voorn. dienaer hem deposant dattet zijn Meester Raephorst hem deposant wel soude doen seggen; ende verstaet hij deposant dat daerna twee kerckmeesters als Jan Dircxz. Keth ende Adriaen Gerrits tOosdorp ontbooden zijn geweest bij de voorn. Raephorst om mitte voorsz. kelck in zijn herberge te comen, gelijck zij ooick gedaen hebben, hoe wel uuyt vrese (zoe zij seggen) ende werde bij de voorn. Raephorst aldaer uuyte kelck gedroncken, rontomme bij de geene die daer bij waeren ende oick bij de kerckmeesters.. . . Seyt voorts dat mede gebeurt es, die voorsz. troubelen geduyrende, eenen predicaren monnick alhier uuyten Hage geprect hebbende binnen die kercke van Wassenaer, ende tvolck enige vermaninge gedaen hebbende, om die geusen predicant nyet te volgen, ontbooden es geweest bij de voorn. Raephorst ende andere geselschap in de herberge daer hij sat, geadverteert wesende bij den organist van Wassenaer genaempt Lenaert van de voorsz. predicaige, die de monnick sulcx als vooren gedaen hadde, al waer nae hij deposant heeft hooren seggen (soe hij deposant doen ter tijt in den Hage was) veel insolentien die voorsz. monnick aengedaen werde, hem gevende bospoyer ende andere vulicheyden in zijn dranck, die hij voor sulcke predicatien, die hij gedaen hadde, moste drincken, dreygende voorts den voorsz. monnick mit een coorde op te hangen, als men breder uuyt den voorsz. monnick ende anders sal mogen verstaen. Seyt dat ten selven voorn. tijde mede binnen den dorpe van Wassenaer wonachtich was mit zijn huysvrouwe eenen Joncker Cornelis van Assendelft, zoon van wijlen mijnheer van Gouryaen, die seder oick uuyten dorpe mit zijn huyssvrou, mitter woon vertrocken es, sonder te weten waer, van den welcken hij deposant anders nyet en soude weten te seggen . . . . dan dat zijn huysvrou bevallen wesende van kinde tot Wassenaer, hij versocht hadde an de Capellaen van hem deposant zijn kindt te willen kestenen op ter geusen maniere twelck hij deposant van zijn Capellaen verstaen hebbende, geweygert heeft gehadt, waerdeur heeft die selve Assendelft zijn kindt laten doopen in der geusenkercke buyten Leyden; ende hadtie die voorn. Assendelft oick zijn Capellaen voorgehouden ende willen induceren, omme te willen predicken ende hem dragen nae de geusen manieren, belovende hem wonderlijcke dingen, dan heeft die capellaen daertoe nyet willen verstaen, welcke capellaen genoempt Heer Dirck naemaels pastoir geworden es tot Homade buyten Leyden; sonder dat hij deposant weet, off die voorn. Assendelft present geweest es doet voorsz. spul in de kercke opte orgele gespeelt werde dan nyet, dan heeft wel hooren seggen, dat hij mede present was in der herberge, doen die voorsz. insolentie an de monnick bedreven werde; sonder dat hij deposant oick yet voorder van den voorn. van Assendelft soude weten te verclaren. De gecommitteerden zijn daarna naar Wassenaar gegaan, waar zij op 12 januari 1568 de beide kerkmeesters verhoren.Jan Dircxz. liet Kerckmeester vant voorleden jaer binnen den dorpe van Wassenaer, out omtrent XLV jaeren, seyt bij den eede int stuck van zijn officie gedaen, dat nu geleden een jaer (sonder den tijt juyst onthouden te hebben) hij deposant ontboden es geweest hier binnen Wassenaer om te comen bij Herpert van Raephorst, ende vant hem ten huyse van Adriaen Philipsz., alwaer die selve Raephorst hem voorhielt van te hebben die kelck van der Capelle van Cralinge, die hij zeyde hem toe te comen. Ende soe hij deposant tselve nyet gaerne en dede ende die voorn.
Raephorst die selve wilde hebben, begeerde hij deposant mit Adriaen Gerritsz.
zijn mede kerckmeester te spreken, ende gingen onder hem beyden tsamen
den schout daervan spreken, die hemluyden nyet veel en wiste te seggen,
maer sondt hemluyden an den pastoir, nyet wetende off zij die pastoir
selver spraken, dan off zij daer sonden, maer nae zijn onthoudt hadde
die pastoir geseyt datter een was, maer dat die behoorde an de kercke te blijven,
ende gingen daarnae ten huyse van den coster, hem vragende, off hij die
kelck wel kende, ende zoe hij zeyde Ja, zeyde hij deposant mit dander
kerckmeester, dat hij die wilde senden tot eenen Aechte Joosten dochter
wesende een suster van de huysvrou van hem deposant, hopende dat zij mitter
tijt hem die kelck noch ontleyt souden hebben, ende zee zij weder ontbooden
werden bij Raephorst, ende hij begeerde eyntlijck die kelck te hebben,
hebben zij hem die gebracht ten huyse van de voorscreven Adriaen Phiiipsz.,
De tweede Kerkmeester verklaart: Adriaen. Gewitsz., kerckmeester t voorleden jaer binnen Wassenaer, out omtrent XLV jaeren, seyt bij zijnen eede, dat waer es, dat geleden min ofte meer dan een jaer die voorn. Herpert van Raephorst gesonden heeft aen hem deposant ende zijn voorgaende macker als kerckmeesters tsamen, sittende drincken ten huyse van Neel Jacobsdochter ofte die schout van Wassenaer, begerende, dat zij hem wilden brengen den kelck van Cralingen. Ende alsoe zij hem selven gingen sprecken ten huyse van Ariaen Philipsz., daer hij was, ende hem gaeren ontgeven hadden van de kelck nyet te hebben, ende wilde hij Raephorst nochtans daertoe nyet verstaen, seggende dat het zijn kelck was ende dat zfj hem die brengen souden, ofte hij wiste wat hij met hemluyden te doen hadde; ende soe zij tselve nyet en konsten ontslegen zijn, naer zij met malcanderen gesprocken hadden, ende oick Raephorst belofte gedaen hadde den voorn. Jan Dircxz. den kelck weder te restitueren, hebben zijluyden den kelck hem ten voorsz. huyse gebracht, die hij vol dede schencken ende daeruuyt dranck mit het geselschap, daeronder dat was eenen jonge genoempt Duvenvoorde, sonder hem anders te kennen ende sonder datter oick eenige andere geselschap van Edelluyden bij was, dan Mr. Symon die schermmeester ende die waert ende waerdinne van den huyse, ende mosten zijluyden kerckmeesters mede daeruyt drincken, wachtende na den kelck om die wederomme te nemen, ende zoet laete
in den avont viel, cregen zij dien avont den kelck wederom ende brachten
die ten voorsz. huyse van Neel, maer wilde Raephorst die patene van den
kelck behouden, ende die kruecken, ende mostart inne doen haelen, maer
ten laesten cregen zij die mede ende des anderen daechs wel vroech versochte
Raephorst van Neel voorsz. die kelck te hebben, daerdeur zijluyden kerckmeesters
bij Neel ontboden werden ende nae veel woorden over ende weder over, nyettegenstaende
dat Raephorst die kelck wilde hebben, worde zoeveel bij hemluyden kerckmeesters
gedaen, dat zij die kelck weder in heur handen cregen onder beloften nochtans,
die zij hem doen mosten dat zij die nyemant over en souden geven dan hem,
waerop Jan Dircxz. die kelck overgenomen heeft, wien hij Raephorst belooft
hadde die kelck te restitueren, ende heeft Jan Dircxz. die gebracht, zee
hij verstaet, ten huyse van Aechte Joosten, daer die noch rust, zoe zij
uuyt vrese die nyet en hebben durven wederomme geven ende oick nyemant
daernae getaelt en heeft. Verder werden daags daarna in Wassenaar nadere informatie ingewonnen, voornamelijk ter zake van de goederen van Jonker Herbert van Raephorst, maar ook werd nog de herbergier gehoord, te wiens huize de miskelk was ontwijd en de monnik geïsoleerd: Adriaen Phizippsz.(Ten huize van diens weduwe Apollonia Maartensdr. vergaderde in 1577 e.v. jaren het nieuwe Kerkbestuur en kwam de eerste Predikant preken), out omtrent XXVIII jaeren, seyt, gevraecht zijnde, wie der present geweest es, doen uuyte voors. kelck tzijnen huyse bij Raephorst ende andere gedroncken werde, seyt eede die Cornelis Assendelft daer nyet te zijn, maer wasser mede eenen Mr. Symon Schermmeester jonge, men noemde Duvenvoorde, uuyt Gelderlandt, sonder dat anders yemandt sonderlincx naeme daerbij dan Kerckmeesters. Seyt, gevraecht zijnde opte voors. insolentie an den monnick uuytten Hage tzijnen huyse gepleecht, dat hij daervan nyet en soude weten te seggen, zoe hij opte camer nyet en was, doen tselve gebeurde, dan hoorde wel seggen, dat zij den monnick een coorde om den hals geworpen hadden, ende gedenckt hem wel, dat onder tselve geselschap was Herpert van Raephorst, Aelbrecht van Raephorst, zijn broeder, Fritz van Egmont, Cornelis van Assendelft; ende Mr. Symon Schermmeester quam tegens den avont mede int geselschap, zoe hij van te vooren bij ander geselschap tzijnen huyse was geseten. |