De
verstedelijking
Holland
loopt voorop
De
eerste steden in Westeuropa verschenen in Vlaanderen.
Dat
was in de tweede helft van de Middeleeuwen.
Daarna
volgde Holland. In de loop van de zestiende eeuw
verschoof
het economische zwaartepunt in de lage landen
van
het zuiden naar het noorden, van Vlaanderen naar Holland.
In
1650 woont meer dan de helft van de bevolking van Holland in een stad.
Waarom
liepen de Hollanders voorop in de geschiedenis van de verstedelijking?
Haarlem en Leiden waren, net als
Brugge en Antwerpen in de zuidelijke lage landen, verblijfplaatsen van
de landsheer. De graaf van Holland bezat er goederen en rechten.
Beide plaatsen lagen zeer gunstig aan waterwegen (het Spaarne en de Rijn)
waardoor er al vroeg handel ontstond.
De voorwaarden voor het ontstaan
van steden waren daarmee geschapen. Maar beide plaatsen ontwikkelden zich
toch vooral als nijverheidscentra. Brugge, Antwerpen en Amsterdam hadden
echter een rechtstreekse verbinding met zee, wat beslissend was voor hun
opkomst als handelsplaats.
De graaf verleende stadsrechten,
officieel kon alleen de Duitse of Franse koning dit doen. Maar de graaf
eigende zich het recht toe om de macht van de plaatselijke adel te
beperken. Geld ging een belangrijke rol spelen. De graaf en stadsbesturen
verdeelden de belastingen.
Haarlem kreeg al in 1245 stadsrechten
en is daarmee één van de oudste steden van Holland. De rechten
van Haarlem golden als voorbeeld voor een hele waslijst aan steden
waaronder Amsterdam, Alkmaar en Delft. Er werd recht gesproken. Een dief
werd soms letterlijk gebrandmerkt en mocht de banpalen van de stad niet
meer passeren. Hij werd verbannen. |
|
Weekmarkten trokken veel mensen
uit de directe omgeving van een stad. Jaarmarkten hadden echter een grotere
aantrekkingskracht. Tandartsen, straatmusici, architecten, beeldhouwers
en studenten kwamen op de grote mensenmassa af.
Ook geleerden stonden bekend om hun
reislust. Kennis verspreidde zich op deze manier snel. In veel plaatsen
was een Jacosbusgasthuis en een Jacobusgilde of -broederschap actief die
pelgrims steunde op hun bedevaart, zoals in Haarlem (zie het kostbare
zilveren draagschild van de pelgrim met daarop het wapen met de drie meerbladeren).
www.santiago.nl (Ned. Genootschap
van Sint Jacob). |
Vlaanderen bloeide al in 1470. De
graafschap telde 650.000 inwoners, tegen 400.000 in Brabant en slechts
250.000 in Holland. In de lage landen woonden toen nog maar zo`n 2,5 miljoen
mensen.
Toen Antwerpen in 1585 al 100.000
inwoners telde, waren de andere steden in de Nederlanden nog klein.
Een aantal jaren daarvoor zorgde de havenstad voor ruim 75 procent van
de inkomsten uit belastingen in de lage landen. Amsterdam stond op de tweede
plaats met slechts vijf procent. Een omvangrijke stroom goederen uit bijvoorbeeld
Scandinavië ging naar Antwerpen.
Haarlem Zuiver water was nodig om geschikt
bier voor de export te brouwen. Haarlem beschikte over uitstekend duinwater
uit de Brouwerskolk
in Tetterode. Rond 1500 telde de stad maar liefst 120 brouwerijen, die
hun product naar een hele reeks steden in de lage landen verscheepte. Haarlem
concureerde met ondermeer met Delft, Gouda en Hamburg. Twee eeuwen later
gaf Haarlem de toon aan in de Nederlanden wat de linnenfabricage betreft.
De stad profiteerde opnieuw van de goede kwaliteit van het duinwater. Er
ontstonden veel blekerijen. |
Met de zogeheten bierpalen
werd duinwater overgeheveld van de kleine schuiten in sleuven waardoor
het kostbare water in een kelder onder de brouwerij stroomt. (Detail schilderij
Jacobus Stork 1680, het Spaarne in Haarlem) |
Leiden is dan echter de onbetwiste
koploper in de productie van laken, dat van wol is gemaakt. Al meer dan
200 jaar werd het laken verhandeld met steden aan de Oostzee. Vooral na
het Leidens ontzet op 3 oktober 1574 groeide de plaatselijke economie met
sprongen. Uit Spaanse Vlaanderen kwam daarna een vluchtelingenstroom op
gang wat tot gevolg had dat in 1664 Leiden het textielcentrum
van Europa was geworden. Spaanse wol werd, ook al in de Tachtigjarige
Oorlog, in grote hoeveelheden aangevoerd. |
Cultuur Het leven was in de Middeleeuwen
doordrenkt met religie. Haarlem telde rond 1300 drie klooster, waaronder
de St Jan die door Gerard
van Tetrode was gesticht. Maar honderd jaar later waren er al bijna
twintig. De kloosters namen in oppervlakte een tiende deel van de stad
in beslag. Er werden boeken gelezen en gekopieerd, gestudeerd en het leven
van Christus uitgebeeld op bijzondere feestdagen. Zelfs muzikanten kwamen
bij de opvoering van het drama er aan te pas. Het culturele leven bloeide
nergens zo sterk als bij een grafelijk hof. De burgers van Haarlem hadden
bovendien geld en tijd voor cultuur. In de loop van de eeuwen er na maakte
de burgerlijke cultuur zich los van de kerkelijke en adellijke (elitaire)
cultuur. |
Ook rond een drukkerij vormde zich
in de Middeleeuwen een belangrijk cultureel en intellectueel centrum. De
eerste drukker van boeken in de lage landen was de Haarlemmer Lourens Coster
(1405-1484). Op het gebied van de pers heeft Haarlem een lange traditie.
Het Haarlems Dagblad (1656) is de
oudste krant van ons land. Daarnaast kent de stad beroemde drukkers als
Enschedé (1726), Erven Bohn (1752) en Erven Loosjes (1783). Maar
ook oprichter Nicolaas
Tetterode van de Lettergieterij Amsterdam komt oorspronkelijk uit Haarlem.
Dichters Haarlem telde rond 1589 drie `kamers`
die zich met dichten bezighielden. In 1601 wonnen zij zelfs een ereprijs
in het verre Brussel. Na de reformatie in 1581 haalden stadsbesturen onder
druk van de strenge predikanten
de teugels langzaam aan.
Rederijkers werden gecensureerd,
muziek verboden en kermissen mochten alleen nog onder het mom van jaarmarkten
worden gehouden. De Synode van Dordrecht wees in 1618 zelfs drink- en eetpartijen
tijdens bruiloften af. Pas in 1649 werden de regels minder streng. In 1738
kreeg de St Bavo een nieuw orgel waarop de pas tienjarige Mozart mocht
spelen.
|
|
Al in 1514 kende Haarlem het Lucasgilde
voor kunstschilders. Ruim een eeuw later telde het gilde 58 kunstschilders,
199 huisschilders, 5 etsers, 7 glasschilders en 6 beeldhouwers. Groot probleem
voor de Nederlandse kunstenaars was dat zij zich geen reis naar Italië
konden veroorloven voor een opleiding. De elite nam ze daarom niet serieus.
Ze lieten zich soms portretteren. Alleen middenstanders kochten voor een
schappelijk prijsje wanddecoraties. De minder bedeelden zaten liever in
de kroeg in de Haarlemmerhout waar toen veel bordelen waren. Stadsbesturen
gafen af en toe grote opdrachten, zoals voor het maken van de schuttersgilden. |
|
|