Home
Geschiedenis van Haarlem
de hoofdstad van Noord-Holland

De naam Haarlem (Haarlo-heim of hooggelegen dorp) komt voor het eerst voor op een lijstje van eigendommen van de Utrechtse St-Maartenskerk in de jaren 918 tot 938. Al in de 11de eeuw was Haarlem zetel van de graaf van Holland. Hij had eerst een burcht aan het Spaarne bij de Gravestenenbrug. Schippers betaalden er tol. De burcht stond aan de Grote Markt. Haarlem was de marktplaats voor Kennemerland.

In 1245 kreeg Haarlem als tweede stad in Holland stadsrechten. In 1429 volgde het tolrecht. De strategische ligging aan de samenkomst van het Spaarne (binnenscheepvaart van Amsterdam naar het zuiden) en de oude landweg door Holland bracht de stad aanzienlijke economische welvaart. Er kwamen vele scheepswerven, bierbrouwerijen, weverijen en blekerijen en er werd op grote schaal gebouwd. 

Huis en jachtslot van de graven van Holland. Daarna stadhuis van Haarlem
Het voormalige slot van de graaf van Holland uit de 12e eeuw

In de 15de eeuw echter kwam een einde aan deze welvaart, onder meer door de Hoekse en Kabeljauwse Twisten en de Opstand van het Kaas- en Broodvolk. De Tachtigjarige Oorlog en het beleg van Haarlem, 1572-1573 betekenden de definitieve nekslag. De stad werd na zeven maanden de Spaanse troepen te hebben weerstaan in 1573 door Don Frederik van Toledo en tot Spaanse enclave gemaakt. In 1577 verklaarde het stadsbestuur zich akkoord met de gelijkheid van de twee confessies (het Akkoord van Veere), waarna de Spaanse troepen de stad verlieten en de wederopbouw begon. Stadhuis Haarlem
Een jaar later luidde een door hervormden aangevoerde oproer het einde in van het in 1559 gestichte bisdom. In de hierop volgende tijd wordt de stad, mede dankzij Vlaamse en Franse immigranten een centrum van linnenweverij. Het aantal inwoners verdubbelde zich binnen vijftig jaar, maar reeds halverwege de 17de eeuw verloor de stad haar macht opnieuw ten gevolge van politieke twisten en onlusten. Sinds 1853 is Haarlem weer bisschopszetel. In 1927 annexeerde de gemeente de destijds opgeheven gemeenten Schoten en Spaarndam en gedeelten van de gemeenten Heemstede, Bloemendaal, Haarlemmerliede en Spaarnwoude.

Hoeken en Kabeljauwen
Twee in samenstelling vaak wisselende groepen van edelen en steden in Holland en Zeeland tussen circa 1350 en het einde van de 15de eeuw vormen de Hoeken en Kabeljauwen. De naam stamt vermoedelijk uit de successiestrijd die na de dood van graaf Willem IV (1345) uitbrak tussen diens zuster Margaretha en haar zoon Willem V, maar de naam duikt pas op in 1390. De verklaring van de naam is er niet. De oorsprong van de tegenstellingen tussen groepen van edelen en hun onderlinge twisten moet worden gezocht in veten tussen adellijke geslachten, waarin ook de steden, die door onderlinge vijandschappen verdeeld waren, parij kozen.

De inzet was oorspronkelijk het verkrijgen en behouden van invloed op het bestuur en van winstgevende functies in de regering en aan het hof van de graaf. Het overlijden van Willem VI in 1417 veranderde de partijstrijd in een strijd om de rechten van Jacoba van Beieren op de opvolging. Daarna ging het meer over de vraag of men voor Bourgondië (Kabeljauws) of tegen Bourgondië (Hoeks) was. De partijkeuze hing vaak van lokale kwesties of.

Tegenstellingen in de regerende geslachten in de steden verbonden zich met adellijke veten en gingen in de Hoekse en Kabeljauwse twisten op. De Bourgondiërs hebben niet alleen een einde aan de twisten gemaakt - de Jonker-Fransenoorlog was een laatste wanhopige poging van de Hoeken het getij te keren -, maar ook de maatschappelijke structuur zo veranderd dat partijschap in deze vormen geen enkele zin meer had.

Kaas-en Broodvolk

Naam voor de opstandige boeren en stedelingen in Noord-Holland in 1491 en 1492. De door structurele veranderingen (schaarste aan levensmiddelen, prijsstijging, verzwaring van de fiscale druk en de monetaire politiek van de centrale regering) in economische moeilijkheden gekomen boerenbevolking kwam in opstand tegen de inning van het ruitergeld. Stadhouder Jan van Egmont voelde zich niet sterk genoeg om er met geweld tegen op te treden en deed vage beloften die niets uithaalden.

De opstandelingen kregen in 1492 steun van de steden, waardoor de beweging van karakter veranderde. Men trok Alkmaar binnen en vervolgens Haarlem, waar onder meer Claes van Ruyven, een gehate rentmeester, werd doodgeslagen en de documenten uit de archieven werden vernietigd, hetgeen wellicht wijst op het feit dat werd gereageerd tegen het grootgrondbezit in handen van rijke burgers en stedelijke instellingen. Tenslotte deed men een vergeefse aanval op Leiden. Jan van Egmonts opvolger Albrecht van Saksen sloeg de opstand daarna vrij gemakkelijk neer: zware boetes werden opgelegd, Alkmaar werd ontmanteld. Haarlem en Hoorn kregen vervolgens elk een garnizoen.



De vestingwerken van Haarlem

Wanneer precies Haarlem aan de aanleg van de vestingwerken is begonnen blijft wat onduidelijk. Vrij vroeg in de veertiende eeuw lag de oudste stad (tussen Gedempte Oude Gracht, Spaarne, Bakenessergracht en Ridderstraat) er al beschut bij. Een verdedigingswerk is waarschijnlijk opgeworpen na een belegering door de Kennemers in 1268.

Volgens C.J. Gonnet, een eeuw geleden de Haarlemse gemeente-archivaris, bestond die eerste vesting waarschijnlijk uit niet veel meer dan wat aarden wallen met houten poorten. De stad was min of meer vierkant, naar bijbelse traditie. (Voor een kaart klik hier). In 1355 was na twee zware stadsbranden het florerende Haarlem alweer uitgebreid met een wijk aan de oostkant van het Spaarne. De Burgwalbuurt tussen Amsterdamsepoort en Schalkwijkerpoort (iets oostelijk van de Langebrug) werd hiermee op de kaart gezet. Ook dit nieuwe Haarlem werd binnen stevige muren en beschermende poorten geplaatst.
Het leven als Haarlemmer was destijds geen pretje. Alle ingezetenen moesten op gezette tijden wacht lopen op de wallen. Niet iedereen deed dat vrijwillig, zo blijkt uit een wet van 8 april 1392, opgediept door Gonnet. Wie zonder vervanging te regelen zijn beurt oversloeg, kreeg een boete. Diezelfde boete werd ook opgelegd aan degene die de spijbelende wachter onderdak verschafte.

Niet alleen moesten de Haarlemmers bij toerbeurt wacht lopen, ook waren ze verplicht elk jaar aan de bouw en het onderhoud van de stadsmuren (anderhalve meter dik en zo'n zeven meter hoog) en het graven van singels buiten die muren mee te werken.

Haarlem gezien vanuit Tetterode en de Zijlweg

Pas een eeuw later nam het stadsbestuur die noodzakelijke klus op zich, maar verhaalde de kosten uiteraard op de inwoners. Dit gebeurde naar draagkracht. Het stadsbestuur zorgde ervoor dat voor de wallen het grondgebied tot aan de verste molen van het Haarlemse rechtsgebied vrij bleef van bebouwing. Het strookje grond tussen de stadsmuur en het grachtwater, het rondeel, werd beplant met stekelig struikgewas. Dit was bedoeld om het belegeraars zo moeilijk mogelijk te maken.

In de vijftiende eeuw werkten de Haarlemmers stug door aan hun muren en poorten, want de Gedempte Oude Gracht werd verlaten als verdedigingslinie. Voortaan waren Gasthuisvest en (de huidige) Wilhelminastraat de te belegeren stadsrand. De Heiliglanden en de Vijfhoek kwamen bij de stad.

Aan de westkant van de stad golden zeer strenge milieuregels om het duinwater schoon te houden voor de Haarlemse lakenwevers en brouwers. Wie het waagde vuil te storten buiten de Zijlpoort of bij de duinrel die naar de Raaks stroomde, mocht rekenen op een forse boete en de verplichting tweeduizend stenen aan de stad te geven.

Naarmate de jaren verstreken kwam dit soort boetes de stad goed uit, want Haarlem raakte aan de bedelstaf na enkele belegeringen en opstanden die tot hoge boetes leidden. Tot ver in de zestiende eeuw had de rijksoverheid het voor het zeggen in deze stad onder curatele. Haarlem was zodanig in het slop geraakt dat eind vijftiende eeuw van de ongeveer 2500 huizen er bijna vijfhonderd leeg stonden en nog eens een kleine vierhonderd andere door bedelaars werden bewoond.

Detail van de belegering van Haarlem vanaf het Haarlemmermeer in 1572 en 1573. Aan de linkerzijde van het werk is op de achtergrond duidelijk het duingebied van Tetrode te zien.

De stadseconomie krabbelde juist weer wat overeind toen de Spanjaarden in 1572 het beleg om de stad sloegen en in de maanden daarna de bevolking uitmergelden. Na de overgave in juli 1573 werd het garnizoen in de stad over de kling gejaagd. Het beleg verwoestte de stad en de verdedigingswallen. De St. Janspoort lag vrijwel meteen in puin geschoten, de Groote Houtpoort was zo bouwvallig dat de belegerden die zelf maar snel omverhaalden en er barricaden bij opwierpen.

Zwaar gevochten, gedurende het hele beleg, is vooral om de Kruispoort. Na een paar maanden van voortdurend ondermijnen door de Spanjaarden moesten de Haarlemmers deze poort gewonnen geven, maar dat gebeurde niet zonder slag of stoot. De poort werd opgeblazen. Het hielp de Spanjaarden geen stap verder de stad in, want in  het geheim en in allerijl was achter de verwoeste poort een provisorische nieuwe verdedigingswal compleet met singel opgeworpen, het Halve Maantje. Dit bleek voor de Spanjaarden een heel onaangename verrassing.

De Catrijnenpoort over het Spaarne ter hoogte van de Koudenhorn werd tegen het eind van de belegering aan puin geschoten. Tijdens het beleg speelde ook de Schalkwijkerpoort een prominente rol, zonder daarbij noemenswaardige schade op te   lopen. Via deze uitgang kon Haarlem nog maandenlang bevoorraad worden door schepen op  het Haarlemmermeer. Bij de Fuikvaart lag zelfs nog enige tijd een Haarlemse vloot afgemeerd tot de belegeraars deze omgeving veroverden. Daarna was de weerstand van de stad snel gebroken.

Vijftien jaar had Haarlem nodig om de gevolgen van de belegering enigszins te boven te komen. Een nieuwe stadsbrand in 1576 legde een kwart van de  bebouwing in de as. Zodra echter de strijdkansen in de Tachtigjarige Oorlog waren gekeerd en Haarlem in 1581 opnieuw aan de zijde van de opstandelingen stond, werd een schadeclaim ingediend bij de Hollandse Staten. Het beleg en de stadsbrand (veroorzaakt door onoplettende Duitse soldaten in Spaanse dienst) hadden de stad zo'n anderhalf miljoen gulden gekost. Als vergoeding kreeg Haarlem na jaren touwtrekken alle bezittingen van de katholieke kerk toegewezen. Dat was een gul gebaar, want de stad stond vol kloosters en andere kerkelijke bezittingen. Er was opeens geld om de schade te herstellen.

Die klus werd voortvarend aangepakt door de toenmalige stadsmetselaar en bouwmeester in gemeentedienst, Meester Willem Diricxz den Abt. Onder zijn leiding werden de wallen, torens en poorten hersteld of vernieuwd. Tussen juli 1589 en december 1593 herbouwde hij de Raakstorens, de Calistoren, de Catrijnenpoort, de Groote Houtpoort, de St. Janspoort en de Kruispoort. Zeker bij die laatste is ook Lieven de Key betrokken geweest. Hij werd in juli 1593 stadsarchitect, nadat hij rond 1590 naar Haarlem was gekomen. De stad is Diricxz den Abt echter allang vergeten, al heeft hij een belangrijke rol gespeeld in de plaatselijke bouwgeschiedenis.

Net een eeuw na de herbouw van de Kruis- en de Janspoort waren die gevaartes alweer overbodig. De stad had een groeistuip en verlegde de noordelijke grens van de Nieuwe Gracht tot aan de bolwerken. Hier verving een nieuwe, de Kennemerpoort, de twee oude. Deze 'Nieuwpoort' was al niet meer bedoeld voor de stadsverdediging. De toegang diende hooguit nog als controlepost en stenen juweeltje. Muren hielden vijanden niet langer tegen, ze ondersteunden slechts de waardige stadstatus.

De wachttorens in de muur werden in de loop der jaren niet meer benut als uitkijkpost. Voor weinig geld werden de exemplaren met dak, zoals de tweelingtorens aan de Raaks, verhuurd aan arme stedelingen om in te wonen. Twee torens, de Calistoren aan de Gasthuisvest (tussen de Grote en de Kleine Houtpoort) en de Papentoren aan de Papentorenvest waren in gebruik als kruitmagazijn. De laatste werd overigens eerst enige honderden jaren bewoond. Deze toren bood onderdak aan twee gezinnen.

Haarlem 1646. Boven is oost en links is noord de weg onderaan (richting westen) is de Zijlweg naar Tetrode)

Op een toren bij de Raampoort, op de Pijntoren in het noordwesten en op de Goe Vrouwtoren (de oostelijke toren van de Catrijnenpoort over het Spaarne) werden stadsmolens gebouwd.

Die laatste toren met daarop molen De Adriaan wordt nu herbouwd. Hier krijgt het verleden weer toekomst.

Bronnen:
'De Wallen en Poorten van Haarlem, Geschiedenis van de versterking eener oude stad', C.J. Gonnet; 'Het Beleg van Haarlem', dr. J.W. Wijn; 'Haarlemsche straatnamen', W.P.J. Overmeer; 'Beknopte geschiedenis van Haarlem', mej. dr. G.J. Kurtz; 'De Adriaan van Haarlem', Peter Hammann/Piet Arp.


De oudste kroniek van Haarlem roemt de 'schoonheyt ende soetigheyt' van de streek, maar waarschijnlijk is de angst voor de invallen van de Noormannen de aanleiding geweest die de eerste bewoners van het gehucht Haarlem ertoe brachten een vesting te stichten aan een bocht van het toen nog open IJ. Het was de meest landinwaarts gelegen bocht - dus veilig en waarschijnlijk rijk aan vis. Vroeger werd aangenomen dat aan deze nes - een oud woord voor een met riet begroeide hoek- een baken stond. Dit kan een banier van de graaf zijn geweest of een baken voor de scheepvaart; het Spaarne was ondiep. Aan dit Bakenes zou in latere tijd een stenen gebouw verrezen zijn, het 's-Gravensteen, waarvan de fundamenten nog over zijn. Zekerheid bestaat hierover niet: de fundamenten kunnen evengoed de kelders van een brouwerij geweest zijn. Het 's-Gravensteen heeft naar alle waarschijnlijkheid gelegen tussen de Damstraat en de Bakenessergracht.

Haarlem is omstreeks de 10e eeuw gesticht aan de rand van de kuststrook, dicht bij het Haarlemmer- en het Wijkermeer. Haarlem, eens de verblijfplaats van de graven van Holland, is in de 12e eeuw versterkt.

Haarlem is een van de mooiste oude steden van Nederland. Haarlemmers zijn trots op hun stad. Een paar karakteristieken. Een prettige, veilige stad waar mensen graag wonen. Een aantrekkelijke monumentale binnenstad met veel bezienswaardigheden. Op cultureel gebied is er veel te doen. Een Hollandse stad bij uitstek.

Spaarne
Een van de vele bijnamen van Haarlem is Spaarnestad, naar de rivier die zich door de stad kronkelt. In het stadshart wordt het Spaarne omzoomd door monumenten en zorgt het voor een heel karakteristiek beeld. Wie een boottocht over het Spaarne en door de stadsgrachten maakt, leert Haarlem op een bijzondere manier kennen. Water is er in en rondom Haarlem te over. Het strand en de zee, met badplaatsen als Zandvoort, liggen op maar een paar kilometer afstand.

Bloemen
Haarlem is vanouds een centrum van de bloembollencultuur. De bollenvelden ten zuiden van de gemeente, met tulpen, hyacinten en narcissen, trekken miljoenen toeristen. Ieder jaar doet in april het Bloemencorso met haar versierde bloemenwagens Haarlem twee dagen aan. Het stadsbos de Haarlemmerhout en verschillende 19e eeuwse stadsparken zorgen voor veel groen. Haarlem wordt ook wel "Bloemenstad" genoemd.