Vorige pagina
Onafhankelijk van Utrecht
Zijn bewind noemt hij een 'sobren regimente', omdat hij onder meer bezit
van de commanderij verspeelt. Hij vermeldt echter niet, dat het deze
Van Schoten lukt onafhankelijk te worden van de Balije in Utrecht.
Informatie komt nu rechtstreeks van de hoofdzetel van de johannieterorde
op Rhodos.
Zo horen zij heel vroeg, dat de Turken in 1484 twee relieken van Johannes
de Doper aan de Grootmeester teruggeven. De blijdschap en dankbaarheid
hierover hebben de Haarlemse johannieters in olieverf laten vastleggen
door Geertgen
tot St-Jans, die zelf als lekenbroeder in het klooster woont en
werkt. (noot.24). Dit altaarstuk, een drieluik,
is aanzienlijk groot: 1,74 meter hoog en circa 5,50 meter breed bij
volledige opening van het altaar. De binnen- en buitenzijde van het
rechterluik van dit triptiek worden thans bewaard in het Kunsthistorische
Museum van Wenen (noot.25).
Pieter Saenredam tekent in 1626, 54
jaar na dato, het Beleg van Haarlem. Boven is west (Tetterode en daarachter
Zandvoort) en rechts is noord.
Of de uitbreiding van het koor naar het oosten toe samenhangt met de
plaatsing van dit gigantische altaartriptiek is hypothetisch, maar niet
onmogelijk gezien de tijd van het ontstaan aan het eind van de 15de
eeuw. Zoals gebruikelijk is het koor verdeeld in een hoog- en laagkoor.
Stoel van de commandeur
Behalve het hoogaltaar vinden we in het koor het Sacramentshuis, de
plaats waar de Heilige Eucharistie is bewaard die waarschijnlijk aan
de noordmuur heeft gestaan in de buurt van het altaar en het gestoelte
voor de commandeur en de broeders. In de noordmuur (onder) bevinden
zich de toegangen tot de kloostervertrekken en het pand dat in 1565
is vernieuwd. (noot.26).
Eén der toegangen is de 'scheldeur', waarschijnlijk genoemd naar het
klokje dat bij de deur hangt. Dat wordt geluid bij het binnentreden
van de fraters voor het opdragen van een mis. In het pand bij deze deur
vindt de schilder Geertgen
tot St. Jans zijn laatste rustplaats (noot.27).
Bij deze deur in het koor, bevinden zich de graven der commandeurs en
het commandeursaltaar. Aan de zuidzijde bevindt zich de deur naar de
sacristie.
In 1571 koopt de commandeur van de Haarlemse bisschop een priestergestoelte,
een oxaal en twee geschilderde altaren, afkomstig uit de conventuale
kerk te Heiloo. Het oxaal zal geplaatst zijn op de scheiding tussen
het priesterkoor en het schip van de kerk. De altaarstukken zijn van
de hand van Maarten van Heemskerk, waarop onder andere de besnijdenis
van Jezus, Maria-Boodschap, de Opstanding en Christus voor de rechters
te zien zijn. (noot.28)
Schip
In het schip bevinden zich de overige altaren, die onder meer gewijd
zijn aan St. Andreas, St. Catharina (bij de Heemsteedse kapel), het
Heilige Graf, St. Jan en St. Nicolaas. Bovendien bevindt zich in de
omgeving van de Heemsteedse kapel nog een altaar, dat bekend staat onder
de naam: Jezusaltaar. De pilaren bij dit altaar heten bij de fraters:
Jezuspilaren. (noot.29). Ongetwijfeld zullen de
altaren voorzien zijn geweest van dekoratie in de vorm van altaarstukken
of anderszins.
Een klein fragment van geschilderde dekoratie op één
der pilaren is bij de jongste restauratie te voorschijn gekomen. Dit
bevindt zich bij de spiltrap naar de Stedelijke Atlas. Voor de verbouwingen
tot archiefruimte is bij één der pilaren een gemetselde
altaarfundering aangetroffen.
Welke schilderijen in de kerk hebben gehangen is niet bekend. Met
name genoemde beelden zijn die van Maria en St. Laurens. In de tijd
voor het beleg bevinden zich in de kerk ook een orgel en een preekstoel.
Deze staan waarschijnlijk in de buurt van de scheiding tussen schip
en koor aan de noordmuur. Er is een begraving in de kerk bekend 'tussen
die preecstoel ende orgel an die muer'. De hoofdingang van de kerk is
onder het raam in de westgevel, die nu aan de buitenzijde in het zicht
is gekomen.
Kapellen
De kerk heeft twee kapellen aan de zuidzijde gehad: de Barthoutskapel
(of Assendelverkapel) en de Heemsteedse kapel. Over de oorsprong van
deze kapellen is niet veel bekend, evenmin over de exacte plaats van
de Barthoutskapel. Deze kapel is vernoemd naar ridder Barthout van
Assendelft, die in 1412 bij een schenking aan de kapel van het klooster
liet bepalen, dat na zijn dood op maandag, woensdag en vrijdag op het
hoogaltaar de mis gelezen diende te worden, jaarlijks een requiemmis
voor hem moest worden opgedragen op een op zijn graf uitgespreid kleed,
waarop vier kaarsen en waarboven een lamp brandende moest worden gehouden.
En de armen moesten brood krijgen.
Het graf van deze Barthout en zijn vrouw ligt op het koor in de nabijheid
van de plaats waar het H. Sacrament is bewaard (het genoemde Sacramentshuis)
(noot.30).
Het lijkt onwaarschijnlijk dat boven dit graf een kapel is opgetrokken.
Het meest waarschijnlijk is, dat de uitbouw aan het oosteinde van de
zijbeuk (de ruimte naast de leeszaal) een kapel is geweest. Bovendien
bevindt zich hieronder nog steeds een grafkelder. Het Liber Memoriarum
spreekt bij de ligging van de kapel enerzijds over 'an't oost n op 't
kerckhof neven here Bartoutscapel', anderszijds over `midden op't kerckhof
neven heer Bartoutscapel'. In ieder geval lag de kapel aan de zuidzijde
bij het kerkhof en niet aan de noordzijde.
De Heemsteedse kapel is de uitbouw aan de zuidwestzijde
van de binnenplaats (vroegere kerkhof). Deze dateert waarschijnlijk
al uit het eind van de 14de eeuw, want het Liber Memoriarum spreekt
over `Vrou Mary van Polanen ende van Heemstede in die capele
van Heemstede' haar echtgenoot, ridder Gerrit van Heemstede, moet omstreeks
1375 zijn overleden. Mogelijk werd Mary na zijn dood met de heerlijkheid
Heemstede beleend voor haar zoon Jan, die in 1382 al als Heer van Heemstede
voorkomt (noot.31).
In de kapel bevindt zich nog steeds een
gewelfde grafkelder, waarin zich restanten van begravingen
uit het eind van de 18de begin 19de eeuw bevinden. Wanneer
de scheiboog tussen het schip en de zijbeuk tegenover
de kapel is verhoogd (de aanzet van de oude boog is zichtbaar)
is niet bekend. Geschat wordt al bij de bouw van de kapel,
aan het eind van de 14de eeuw.
Beleg 1572/73
Het beleg van Haarlem door de Spanjaarden maakte een einde
aan de bloeiperiode van het klooster. Voordat de Spaanse
troepen zich voor de stad legerden, werd de commandeur
op 3 juli 1572 gedwongen onderdak te verlenen aan de Geuzen.
De geuzen, onder aanvoering van Gerrit van Berkenrode
en Claes Ruychaver waren 'myt noch andere consoerten
in 't convent gecome eeten en drincken een zeeckere tijt
lanck' (noot.32). Berkenrode bleef
nog langer samen met vijf hellebaardiers, die gewoon waren
andere ongenode 'gasten' mee te brengen, zodat wij dicwijls
ende meenich reijs myt ons 30 persoenen aen de
taefel zaeten' luidt de verzuchting.
|
|
Dit kost het convent - blijkens de rekeningen van de commandeur -
een vermogen aan eten en vooral wijn en bier, alsmede haver voor de
paarden. Ook van enige vernielzucht is sprake ondermeer aan het
uurwerk (noot.33). Waarschijnlijk uit vrees voor
nog verdere vernielingen bracht de commandeur allerhande huisraad, waaronder
de meeste schilderijen, inclusief altaarstukken, over naar Utrecht.
Uit de hiervan bestaande inventarislijsten (noot.34)
blijkt, dat alleen een zijluik van het hoogaltaar in veiligheid kon
worden gebracht. Of de rest van het triptiek nog wel bestond is onzeker.
Op
29 oktober 1572 arriveerde prins Willem van Oranje in de stad
en vond onderdak in het Jansklooster. De com mandeur noemt deze speciale
`gast` niet in stukken. Vijf weken later begint het beleg van de Spanjaarden.
Kloosters raken nauwelijks beschadigd.
Verwoest
Dat de kerk door het beleg verder ongeschonden bleef weten we uit het
dagver haal van Willem Jansz. Verwer. Hij vertelt dat op 2 april 1573
de Waalse en Engelse soldaten het klooster 't welck dat tot noch
toe onbeschadigt was' hebben verwoest en 'aen stukke qeslagen' en de
kerk beroofd (noot.35). Wel zijn in de noordelijke
kerkmuur, maar ook aan de zuidkant een aantal kogels teruggevonden.
In het muurwerk boven de spitsbogen tussen koor en schip bevinden zich
nog 3 ingemetselde kogels die aan het beleg herinneren, evenals in de
gevel van het portaal aan de zuidzijde van de kerk.
Hiervan bestaat nog een rekening uit 1575,
waarbij een metselaar wordt betaald voor
het stoppen van enige gaten ' omtrent bij
`t glas van sacrastye ende voerts na Heesteder capelle, daer dye dry
(nu nog
slechts één) iseren kloten ingemesselt binnen, dye oeck
in dyeselffde plaetzen
gescoten binnen' (noot.36). Beschadiging door vijandelijke
beschietingen moet
dus plaatsgevonden hebben tussen 2 april en 13 juli 1573, de dag waarop
het
beleg ten einde was.
Van herstel en ondergang
Na het beleg werden de naar Utrecht overgebrachte goederen weer naar
Haarlem
getransporteerd en kregen de Johannieters met goedvinden van de graaf
van Bossu,
de stadhouder van Holland onder de Spanjaarden, onderdak in de Stadsdoelen
- de
tegenwoordige stadsbibliotheek.
De
bestorming op 25 maart 1573 tussen de Kruis- en Janspoort. Het Beleg
van Haarlem duurt al ruim vier maanden. (Opmerking: de kopergravure
is in spiegelbeeld gemaakt).
De commandeur beschouwde dit onderkomen als een 'onbequame plaetze
ende quaet logys' (noot.37). Bovenal misten ze
hun oude kapel voor de godsdienstoefeningen en gingen zoeken naar mogelijkheden
om deze te repareren en weer in orde te brengen. Een aantal mensen uit
het bouwvak werd gevraagd een prijsopgave te doen, die de commandeur
lieten weten het karwei voor 400 gulden te kunnen klaren. De commandeur
tekende hierbij tussen haakjes aan: 'dan wij hebben in't repariren wel
anders bevonden`.
Het werk zou worden gefinancierd uit overgespaarde losrenten (noot.38)
en enige leningen. De rekeningen die de commandeur ons heeft nagelaten
vermelden allerlei
uitgaven van materiaalkosten en arbeidslonen.
Hieruit blijkt dat ook het convent zelf enigszins werd opgelapt
om zich daar weer te kunnen vestigen, aangezien deze plek toch
een 'cyraet Van dye stadt Haerlem hadden geweest'.
De aanbesteding had plaats op 13 juli 1575 en
op 28 oktober van dat jaar werd de de kerk, alsmede vier nieuwe
altaren door de bisschop van Haarlem, Godfried van Mierlo (vluchtte
in 1578 voor Calvinisten) plechtig gewijd, waarna de commandeur
Timan van Wou de mis opdroeg met muzikale nedewerking van de klerken
van de Latijnse School (zang) en de `muyskers' van de Grote Kerk
(instrumentaal) (noot.39)
|
Beeldenstorm en het einde van kloosters
De johannieters hebben echter maar kort van hun herstelde kerk gebruik
kunnen maken, want op 29 mei 1578, op Sacramentsdag ontaarden de
tegenstellingen tussen de geuzensoldaten en de katholieken in de zogenaamde
Haarlemse noon. De Grote Kerk wordt geplunderd en een priester
vermoord. Ook de kloosters moeten het ontgelden. De Janskerk ontspringt
de geuzendans dit keer niet. Verwer meldt de vernielingen die ze in de
Janskerk aanrichten met de ene regel: 'Zij bracken mede St. Janskerck
op'. Gelukkig hebben de meeste altaarstukken uit de tijd voor het beleg
een plaats gekregen in een kloostergebouwen.
Laatste johannieter
In 1579 confiskeert de overheid de kloosters. De gebouwen zijn daarna
verkocht. De meeste voor afbraak. Maar de drie Jansheren blijven hun
klooster voortzetten. Met de stad is overeengekomen, dat het klooster
aan de stad vervalt na het overlijden van de laatste van de overgebleven
johannieter. Zij werden niettemin toch nog verplicht de restanten van
het oude klooster aan de Jansstraat geheel te restaureren. Dat gebeurt
vanaf 1592. De stad levert alleen de leien voor de dakbedekking (noot.40).
Tot 1625 blijft de commanderij bestaan, het jaar waarin de laatste
commandeur Andries van Souwen is overleden. Het kloosterbezit gaat dan
in stadshanden over.
Klooster wordt kerk
Het heeft er alle schijn van dat de kerk al in of kort na 1579
aan de kloosterbroeders is ontnomen. Na april 1581 zijn missen verboden.
In 1587 treffen we de Janskerk voor het eerst aan in de rekeningen van
de kerckmeesters, het bestuur van de hervormde gemeente. De kerkdeuren
en de preekstoel krijgen een schilderbeurt. (noot.41)
In hetzelfde jaar krijgt ook de koster van 'Sint Jans' zijn salaris.
In de daarop volgende jaren worden allerlei reparaties verricht, aan
de vensters, het meubilair in de kerk, inclusief de speciale burgemeesterbank.
Wit overheerst. Kaarsenkronen zorgen voor extra verlichting.
Kosterij
De koster heeft het gebruik van de oude sacristie, die voor het
laatst in 1597
is genoemd in rekeningen (noot.42). Later wordt
uitsluitend gesproken over het kosterhuis. Mogelijk is de oude sacristie
aan het begin van de 17de eeuw gesloopt om plaats te maken voor een
kosterij. In 1629 gaat veel geld naar de aanschaf van nieuwe bakstenen
f 208 (100 euro). De burgemeesters doen daar een subsidie bij van f
600 (bijna 300 euro) `voor werkzaamheden aan het kosterhuis`. (noot.43)
Toren
Stadsbouwmeester Lieven de Key, die al in 1593 in alle grafzerken nummers
had uitgebeiteld (noot.44), voorziet het gebouw
in 1595 van een nieuwe toren, samen met de stadstimmerman Claes Pietersz.
De hand van de timmerman wordt ook herkend in de nieuwe commanderij
van 1592 (noot.45). Opmerkelijk hierbij is het
gebruik van zowel de oude gotische, als de nieuwe Renaissance-detaillering.
Gewelf klaar
In 1601 is het gewelf in de kerk gerepareerd en van een nieuwe verflaag
voorzien, dat pas in 1744 geheel zou worden vernieuwd (noot.46)
Dit jaartal staat in een van de gewelfplanken in de koorsluiting.
Volgende pagina
24 Waarschijnlijk tegelijkertijd met de schilder
Cornelis Willemsz,; Beiden worden in het Liber Memoriarum 'frater de
schilder' genoemd.
25 Na het beleg van 1572-73 werd dit luik doorgezaagd
beide panelen kregen een plaats in de Grote Zaal van de Commanderij,
zie de inventaris van 1606, GAH Loketkast 7.7.4 nr.5: 'In den groote
zaell. Twee dueren van't hoochaltaar, middeldoerghesaecht ende tot twee
hangende taefferelen ghemaeckt.' Na de dood van de laatste commandeur
in 1625 worden ondermeer beide panelen door de Staten van Holland aan
Koning Karel I van Engeland ten geschenke gegeven. Na de confiscatie
en verkoop van diens bezit komen beide panelen voor op de inventaris
van het bezit van aartshertog Leopold Wilhelm van Habsburg opgemaakt
in 1659.
26 GAH Loketkast Lessenaar H-1 fol. 61
27 GAH Liber Memoriarum fel. 35'
28 GAH Loketkast Lessenaar H-3 fol. 7, 2de
kolom
29 GAH Liber Memoriarum fel. 37
30 Idem fol. 56
31 Zie J.G.N. Renaud, Het huis en de heren
van Heemstede tijdens de Middeleeuwen, 1952
32 GAH Loketkast 32 nr 94a fol. 2 en Willem
Janszoon Verwer, Memoriaelbouck, uitgave Vereniging Haerlem, 1973, blz.
4 e.v.
33 GAH Loketkast 32.132.10. 11 fel. 19
34 GAH Loketkast Lessenaar H-3
35 Verwer, Memoriaelbouck blz.61
36 GAH Loketkast 32.132.10. 11 fol.43
37 Idem fol.31 e.v.
38 Obligaties
39 Verwer, Memoriaelbouck blz.169
40 Burgemeestersresolutie d.d. 27 augustus
1592 (GAH Loketkast 10.3 fol.79)
41 Kerkrekeningen 1587, archief kerkvoogdij
148.1 fol.48
42 Idem, 1597, 148.2 fol.195
43 Kerkrekeningen maart 1629
44 Idem, 1593, 148.2 fol.55
45 Idem, 1595, 148.2 fol.114 en 125, Thesauriersrekeningen
januari 1595 en jaarboek Vereniging Haerlem 1959 blz. 129-130
46 Zie GAH Loketkast 2.27.7 nr.83; Burgemeestersresoluties
1743 fol.136 e.v.
Volgende pagina
|