De Johannieterorde 1300 Drs. J. Reehorst, ir. W.B.J. Polman, F. Tames, Godfried van Bouillon verovert in de eerste kruistocht
de stad Jeruzalem.
plaatsen willen bezoeken, en het verplegen en verzorgen van zieken. Ridders sluiten zich aan bij de kloostergemeenschap die uitgroeit tot een ware kloosterorde. Schenkingen
vergroten het bezit en het vermogen en Omdat de orde fors groeit is een strakke organisatie nodig. Met aan het hoofd de grootmeester, die achtereenvolgens op Cyprus, Rhodos, en Malta zetelt, is de orde verdeeld in acht provincies onder de leiding van een groot-prior.
De provincies zijn verdeeld in Balijen, met aan het hoofd een baljuw. Onder deze balijen ressorteren weer commanderijen, met aan het hoofd de Prior of Commandeur. Ridder van de orde van St. Jan kun je alleen worden, als je van wettige en adellijke geboorte was. Het doel dat deze ridders nastreven is de strijd voor het Christendom en, evenals in het begin te Jeruzalem, de verpleging van zieken en het herbergen van pelgrims.
Utrecht Wanneer de johannieters zich in ons land, te Utrecht, vestigen is niet met zekerheid bekend. Wel weten wij uit een akte van de Utrechtse Dom uit 1241 dat zij toen reeds in Utrecht een Klooster bezitten (noot. 2), dat uit zou groeien tot de Balije van Utrecht, waartoe aanvankelijk de Commanderij in Haarlem behoort.
Ontstaan van klooster en kapel in Haarlem De bisschop van Utrecht keurt de schenking nog dezelfde dag goed en verleent tevens toestemming om op die plek (een klooster) (noot.4) te bouwen en een begraafplaats aan te leggen. Reeds op 21 juli arriveren de eerste johannieters (noot.5). In het algemeen neemt men aan dat deze bezittingen van Van Tetrode, alsmede het nieuwe klooster op de plaats staat, waar later het klooster komt, namelijk in de Jansstraat (noot.6), waar alleen nu nog de Janskerk de tand des tijds heeft doorstaan. Of bij het klooster al in 1310 een kapel is gebouwd voor genoemde godsdienstoefeningen is onbekend. Jacob van Denemarken
In 1310 is de vicarie op het Sint Andriesaltaar gevestigd in de parochiekerk. In 1323 bevestigt Johannes, de elect van Utrecht, de overbrenging naar de kapel van het St. Janshospitaal. Doch in 1348 zien we dat de vicaris-generaal van de bisschop weer de translatie bevestigt (noot.11). Mogelijk houdt deze tweede bevestiging verband met het geheel (of gedeeltelijk) gereed komen van de nieuwe en huidige kapel, waarheen de vicarie in tweede instantie is overgebracht. Bovendien woedt in 1347 een hevige stadsbrand, die onder meer de Gravenzaal van het Stadhuis in de as legde. De telmerken in de spanten van de kapconstructie, die van oost naar west doorlopend genummerd zijn van nr. 1 t/m nr.64, dragen eveneens een 14de-eeuws karakter, zodat deze de oorsprong in die eeuw niet tegenspreken (noot.12). Er wordt wel verondersteld dat de zuidbeuk niet gelijktijdig met het schip tot stand is gekomen (noot.13), maar de kerk zelf geeft daarvoor geen aanwijzingen. De pilaren in de kerk wekken de indruk als pilaar te zijn geprojekteerd en niet zijn overgebleven als restanten van doorgebroken muurwerk (noot.14). Evenmin vindt men tussen de kolommen restanten van funderingen van de doorlopende kerk toegevoegd, dan is hiermee in het oorspronkelijke ontwerp reeds rekening gehouden. Wel is het zo, dat de zuidbeuk aanvankelijk wellicht verder naar het oosten doorloopt, want onder de huidige leeszaal is een fundering aangetroffen, die in het verlengde ligt van de muur van de zuidbeuk. Een mogelijkheid is echter, dat deze fundering een restant is van de vroegere sacristie, die aan de zuidzijde van de kerk gelegen moet hebben. De kerk is oorspronkelijk gebouwd zonder de ronde koorsluiting. De hier aanwezige telmerken wijken af van de telmerken, die elders in de constructie voorkomen. Zowel de west- als de oostzijde van de kerk zijn dus waarschijnlijk met rechtopgaand metselwerk afgesloten. Aan de zuidzijde van de kerk bevindt zich een uitgebouwd portaal, waarboven een groot venster oprijst in boven het dak van de zijbeuk uitstekend muurwerk. De steekkap van deze uitbouw die de zijbeuk onderbreekt vertoont eveneens telmerken, die overeenkomen met de hiervoor genoemde, zodat ook deze kapel uit de 14de eeuw kan dateren. Deze uitbouwen, zowel de hoge als de lage, zouden tezamen onder de naam 'Heemsteedse Kapel' bekend worden. Rijkste klooster In 1328 volgt het patronaatsrecht van de kerken te Hazerswoude en Zoeterwoude, die kerken eveneens in het begin van de 16de eeuw met de commanderij worden samengevoegd. In 1447 schenkt Philips van Bourgondië de kerk van Beverwijk aan de Haarlemse commanderij. De macht van het klooster neemt in de 15de eeuw zodanig toe dat het de commandeur in 1469 onafhankelijk wordt van de Balije in Utrecht en rechtstreeks onder de Meester van Duitsland komt te staan. Commandeur Timan van Wou tekent in 1575 de plattegrond van de commanderij. Verspreid over heel Holland liggen landerijen die behoren tot de commanderij. Op de voorgrond de Jansstraat. Rechts naar boven is de Ridderstraat. Oost (staat op het kaartje onderaan) en daarbij iets links St Jansklooster. Het grondgebied van het klooster is aanzienlijk. Het strekt zich globaal genomen uit tussen de Jansstraat in het oosten, de Ridderstraat (toen de noordelijke stadswal) in het noorden, terwijl het klooster aan de west- en zuidzijde grensde aan de erven van de huizen in de Kruisstraat en Ceciliasteeg. Op dat terrein zijn de eigenlijke kloostergebouwen gevestigd: de kapel, de refter of eetzaal, het pand of kloosterhof en de dagverblijven voor de commandeur en de overige broeders. Deze vertrekken liggen aan de Jansstraat, waar zich ook de logiesgelegenheden bevinden. Wij weten dat de graven van Holland bij een verblijf in Haarlem bij voorkeur in de commanderij logeren (noot.15). Voor het noodzakelijke levensonderhoud beschikken de kloosterbroeders over een eigen 'bouwerij' (boerderij), die weliswaar buiten het convent ligt - waarschijnlijk in de Waarderpolder aan het Spaarne (noot.16). Binnen de kloostermuren bevinden zich wel de kippen en konijnenhokken, alsmede een grote boomgaard, die zich bevindt aan de westzijde van het terrein, tussen de Lange Wijngaardstraat (wingerd is boomgaard) en de Ridderstraat. Een kwitantie van 1585 (noot. 17) - weliswaar na het beleg - spreekt nog van de aankoop van 99 perebomen, 43 appelbomen, 50 kerse- en pruimebomen, 30 iepen en enige bossen hazelaars. Om hun dagelijkse dorst te lessen beschikten de Jansheren over een eigen brouwerij. Bij ziekte werden de broeders in een eigen `Imfirmerie` opgenomen, die gelegen was in de nabijheid van de westzijde van de kerk; waarschijnlijk de plaats, waar nu aan de Korte Wijngaardstraat de nieuwbouwvleugel van de Diaconie is gevestigd. In de buurt van deze infirmerie werden aan het eind van de 14de eeuw vier kleine huisjes of kamers, die tegen de hoge muur van het convent gebouwd waren en eigendom waren van het klooster met partikuliere fondsen ingericht tot onderkomen van `nooddruftige, doch eerzame en godvruchtige' armen (noot.18). Deze stichting werd later bekend onder de naam St.Jansgasthuis en was gelegen op de hoek van de tegenwoordige Lange Wijngaardstraat en Pieterstraat (noot.19). Of deze huisjes binnen of buiten de muren van de commanderij liggen is niet duidelijk. Als onderkomen voor bejaarde vrouwtjes is dit tehuis, dat seder 1626 St. Jans- en Koenengasthuis heet, in 1777 opgeheven en in 1778 voor afbraak verkocht (noot.20)
Kerk voor het beleg van 1572 - 1573 Koor Hier vindt men het schriftelijk bewijs dat het koor of een gedeelte daarvan niet een onderdeel is van de 14de eeuwse kerk. Waarschijnlijk gaat het hier alleen om de koorsluiting, want de doorlopende nummering der spanten en sporen van de kap rechtvaardigen de veronderstelling, dat schip en koor in één fase zijn gebouwd. Wanneer deze halve tienhoek aan de kerk is toegevoegd is een moeilijk te beantwoorden vraag, waarop enerzijds het bouwkundig en archeologisch onderzoek (noot.22) en anderzijds de situatie binnen het klooster een antwoord kunnen geven. Wat dit laatste betreft kan men zich afvragen, waarom en wanneer er behoefte bestaat aan een dergelijke uitbreiding naar het oosten. Uit een verslag van de commandeur Jan Willem Janszoon (1484-1514) (noot.23) blijkt dat zijn voorgangers een wisselend beleid hebben gevoerd, te beginnen bij Gerrit van Schoten (1427-1460). Van hem is Jan Willem van mening, dat hij een 'duechdelick' bestuur voert, zodat de financiële mogelijkheden ruimschoots aanwezig zijn om een dergelijke uitbreiding te bekostigen. Zijn opvolger Pieter van Schoten (460-1472) deed het volgens Heer Jan minder goed. Zijn bewind noemt hij een 'sobren regimente', omdat hij onder meer bezit van de commanderij verspeelt. Volgende pagina 1 Jhr.Mr.Dr.E.A. van Beresteyn, Geschiedenis der Johannieterorde in Nederland tot 1795, 's-Gravenhage, 1934, hoofdstuk I 3 Gemeentearchief Haarlem (GAH), Cartularium van St. Jan, kloosterarchieven 5.1 nr. 27 4 idem, nr. 8. Het afschrift van deze goedkeuring in het cartularium is zo zwaar beschadigd, dat waarschijnlijk het woord voor klooster: monasterium is weggevallen. 5 GAH. Loketkast Lessenaar H-1 fol. 94' 6Dr.C. van de Haar ' Geschiedenis van de Commanderij van St. Jan in Haarlem en zijn gebouwen, in: Jaarverslag Gemeentearchief van Haarlem, 1968 7Willelmi Capellani in Brederode postea monachi et procuratoris Egmondensis Chronicon, uitgegeven door Mr.C. Pijnacker Herdijk in: Werken Historisch Genootschap, derde serie nr. 20, blz. 94 9v.d. Haar, o.c.; A.A.Hillebrand, Het Gemeentearchief in de voormalige Janskerk te Haarlem, in: Publieke Werken, 6 juni 1937; C.J. Gonnet, De Commanderij van St. Jan te Haarlem; en Voorlopige Lijst der Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst, De Provincie Noordholland, Utrecht 1921. 10 Oorspronkelijk kapel, later altaardienst, waaraan inkomsten verbonden zijn. 11GAH Loketkast Lessenaar H-1 fol. 102-1031 12zie Haarlems Bodemonderzoek 1978 nr. 6, blz. 17 13 zie Voorlopige Lijst der Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst De Provincie Noordholland Utrecht 1921, blz. 131 15 GAH Cartularium, inv. nr. 5, fol. 9 16 GAH Loketkast Lessenaar H-1 fel. 721 18Mr.A.J. Enschedé, Verslag over de geschiedenis en den eigendom van eenige Godshuizen uitgebragt aan den Gemeenteraad der Stad Haarlem in 1861, bijlagen blz. 101 19 vergelijk tekening in GAH Loketkast 7.7.4 nr. 6 20 Dr.G.H. Kurtz, Haarlemse Hofjes, 1951 blz. 87 21GAH Liber Memoriarum Domus Hospitalis St. Joannis Hierosolimitani in Haerlem, 1570, Inv.Kloosterarchieven nr. 189 fel. 13' en 29' 22 zie Ing.A.J. Pathuis, Enkele bouwkundige gegevens betreffende de Janskerk, in: Haarlems Bodemonderzoek 1978 nr. 6, blz. 1724 en elders in dit Monumentenbulletin. 23 GAH Loketkast Lessenaar H-1 fol. 1391 Volgende pagina |