Veroordeeld
voor hulp aan de watergeuzen
Pasen
1571
Watergeuzen
in Noordwijk en Katwijk
|
door drs.
J. D. Bangs
Veertien
burgers zijn in de lente van 1571 in Leiden aangeklaagd wegens het geven
van hulp aan piraten ende rebellen die vechten tegen koning Philips II.
De schepen van deze piraten, die in feite watergeuzen waren, lagen volgens
de acten tijdens de Paasdagen voor Katwijk. Zij behoorden tot de geuzenvloot,
die na het succesvolle optreden in Monnikendam, op Texel en bij Petten
de kust van Holland onveilig maakte en zelfs Den Haag zozeer bedreigde,
dat een deel van de bevolking vluchtte.
|
De aanklacht
wordt vermeld in een acte van de Leidse schepenbank van 2 mei 1571, waarin
uitstel aan de verdediging werd verleend tot 12 september 1571. (Gemeentearchief
Leiden, Rechterlijk Archief, nr. 3, Criminele Vonnissen I533- 1584, fol.
439. De landing in Katwijk wordt genoemd in J. C. A. de Meij, De watergeuzen
en de Nederlanden 1568-1572. Amsterdam/Londen 1972. blz. 57.)
De beklaagden
waren Heynrick Pietersz. Page, Pieter Reyer Thyssensz. stoeldraeyer, Adriaen
Joosten metselaer, Aernt Cornelisz. alias Tobbertgen, Jacob Jansz. guychelaer,
Claes Coenenz. schuytvoerder, Jan Jacobsz. alias de lange Smit, Jacob
Jacobsz. in de Koddesteech, Quiryn Quirynsz. de Sodt, Heynrick Heynricxsz.,
Pieter Jansz. Swan speldemaecker, Jonge Dirck Deyt, Jan Mourynsz. en Jan
van Gelre messemaecker of spellemaecker. De rechtszaak werd opnieuw verdaagd
tot 24 oktober (Ibid., fol. 444) en nogmaals tot 14 november 1571. (Ibid.,
fol. 448).
Toen werden
Adriaen Joostensz., Pieter Reyer Thysz. en Heynrick Pietersz. Page schuldig
bevonden en voor het leven verbannen; hun goederen werden geconfisqueerd.
(Ibid., fol. 449) De anderen werden niet schuldig bevonden maar moesten
wel de kosten dragen voortkomend uit het verdagen van de rechtszaak. (Ibid.,
fol. 450) Alleen Pieter Jansz. Swan hoefde ook geen kosten van het geding
te dragen. (Ibid., fol. 451) Zijn verdediging bestond dan ook uit een
getuigschrift uit Haarlem met een alibi voor deze periode.
|
De geuzenvlag
aan de kerktoren. De Opstandelingen hebben weer een stad veroverd.
|
Hendrick
Cornelisz Vroom (1566-1640), Aankomst van een vissersboot op het strand
bij Zandvoort, gezien vanuit het zuidwesten, 1607
|
Een rechtszaak
die een jaar later aanhangig werd gemaakt, van een zekere Rhoelandt van
der Duun (of Duin) uit Den Haag, was een heel ander geval: toen was hulp
aan de geuzen allang geen heulen met de vijand meer. Deze Van der
Duun deed op 1 september 1572 Jonker Heynrick van der Laen een proces
aan om betaling van loon en schadevergoeding. (Rechterlijk Archief, nr.
43, 1572-1573, volgens datum).
Volgens Van
der Duun had hij op 5 april 1571 gehoord, dat enige geuzen in Noordwijk
waren geland. Hij waarschuwde Van der Laen, die daarop met zijn roerende
bezittingen uit zijn huis in Voorhout naar Leiden vluchtte.
|
Van der Laen
beval zijn knecht Van der Duun de geuzen te bespieden, nadat hij eerst
de livrij van Van der Laen had afgelegd om niet herkend te worden. De
geuzen waren echter al vanuit Noordwijk naar Katwijk vertrokken. Toen
Van der Duun hen daarheen volgde werd hij gevangen genomen. Hij werd bedreigd
met de strop, maar werd gespaard. Betaling van een losgeld van
400 gulden werd door Van der Laen geweigerd. Van der Duun werd opnieuw
met de strop bedreigd, maar werd in plaats daarvan door de watergeuzen
naar Ierland meegenomen, toen zij overzee veiliger havens opzochten.
Het lukte
Van der Duun op Pinksterdag 1571 te ontsnappen. Hij begon een avontuurlijke
terugtocht naar Leiden, maar werd opnieuw gevangen genomen in Penzance
en Plymouth in Engeland; in Calais, Grevelingen en Duinkerken door de
Spanjaarden en tussen Nieuwpoort en Brugge door de Roode Roe (gerechtsdienaar
die de rode roede als ambtsteken droeg bij het berechten van halszaken).
Hij werd gevangen genomen en getransporteerd naar Kijssel. Vandaar lukte
het hem naar Holland te ontkomen. Op 29 juli 1571 arriveerde hij bij Van
der Laen, en vroeg uitbetaling en opnieuw indienstneming. Van der Laen
weigerde dit, zeggende dat hij intussen andere knechten in dienst genomen
had.
|
|
|
De zaak werd
opgenomen in de Kenningboeken, een register van aanklachten en verdedigingen
van relatief belangrijke rechtszaken, soms met de beslissing erbij. (Rechterlijk
Archief, nr. 41; gepubliceerd bij M. D. Osinga en W. S. Gelinck, Oud-Vuderlandsche
rechtsbronnen, Kenningboeken der stad Leiden 1570 - 1580, Den Haag 1928,
1ste stuk, blz. 231, nr. 83 a. Vermoedelijk is dit de bron van De Meij's
verwijzing naar Roeland van der Duyn (De Meij, a.w., blz. 162). De Meij
geeft behalve Van der Duuns naam echter geen details).
Bij de herhaling
van zijn eis vroeg Van der Duun betaling van drie Vlaamse ponden voor
een jaar loon zoals was overeengekomen, 26 gulden voor zijn reisonkosten
en 100 daalders als vergoeding voor het levensgevaar waaraan hij was bloot
gesteld.
Drie dagen
later antwoordde Jonker Heynrick van der Laen. (Osinga en Gelinck, a.w.,
blz. 233, nr. 83 b. Van der Laen had beweerd dat hij niet onder de jurisdictie
viel van de Leidse schepenbank, omdat hij van adel was. De advocaat van
Van der Duun, Cornelis Meesz. de Hout (vader van Jan van Hout), antwoordde
dat de bank de eis van Van der Laen moest afwijzen omdat deze geen edelman
was. De bank wees inderdaad de eis af, maar zonder zich uit te spreken
over het al of niet van adel zijn van Van der Laen. De Leidse schepenbank
erkende dergelijke aanspraken op vrijstelling van rechtspraak niet (zie
Rechterlijk Archief nr. 4 en nr. 41 J fol. 80).
|
Hij beweerde
dat Van der Duun weliswaar poolshoogte was gaan nemen, maar dat Van der
Laen hem geen enkele opdracht had gegeven om naar zee te gaan om uit te
vinden wat de geuzen van plan waren. Van der Laen had dan ook een nieuwe
knecht in dienst genomen toen hij hoorde dat Van der Duun zich bij de
geuzen had aangesloten en aan boord dienst had genomen. Van der Laen was
bereid het nog verschuldigde loon tot aan het moment van Van der Duuns
vertrek uit te betalen.
Van der
Laen stelde dat door Van der Duun nog te bewijzen stond of hij door Van
der Laen gestuurd was. Opgemerkt moet worden dat Van der Laens verklaring
alleen zegt dat Van der Duun wilde zien wat de geuzen van plan waren en
dat hij vertrok zonder daartoe een bevel ontvangen te hebben. Van der
Duun was klaarblijkelijk niet in staat zijn standpunt te bewijzen.
De magistraat
stelde hem in het ongelijk op 29 december 1572. (Osinga en Gelinck, a.w.,
blz. 235, nr 83 c.) Toch werd hij niet verplicht de kosten van
het proces te dragen; de motivatie van de rechtbank is echter niet bewaard.
Maar in december 1572, toen Leiden lang de zijde van de prins had gekozen,
was het natuurlijk geen misdaad meer in 1571 vrijwillig de geuzen geholpen
te hebben.
|
De Grote
of Sint Jeroenskerk in Noordwijk uit 1450. Noordwijk was, voor de hervorming,
een bedevaartsoord vanwege de verering van Jeroen, de eerste pastoor van
Noordwijk. Noormannen zouden hem in 856 onthoofd hebben. In de kerk hangt
een stenen medaillon van Jan van der Does, heer van Noordwijk en gouverneur
van Leiden tijdens het beleg in 1574. Een gravure toont zijn portret.
|
|