Legers met beroepsmilitairen verdwijnen langzamerhand na
de ondergang van het Romeinse rijk. Maar in de Middeleeuwen verschijnen ze toch weer in de Lage Landen.
De ridders worden de belangrijkste krijgers. Zij zijn de voorhoede, zij bijten het spits af.
Zij zorgen voor hun eigen, kostbare wapenrusting en hun paarden. Ze vormen de cavalerie, waaronder we tegenwoordig de tanks verstaan.
. Sociaal
Maar ridders hebben ook een belangrijke bestuurlijke en een sociale taak.
Zij vormen de adel. Wanneer zij gaan vechten verplichten zij hun horigen,
meestal boeren, mee te gaan. De horigen vormen het voetvolk,
de knechten, de infanterie. In de late Middeleeuwen, tijdens de Tachtigjarige
Oorlog, ontstaan een nieuwe vorm van vechters: huurlingen (in het Duits: Söldner waarvan het woord soldaten is afgeleid). Rijke edelen huren deze beroepssoldaten
om voor hem te vechten. Maar de kern van het leger is de ruiterij.
De ridders met hun hulpen: knapen.
Lansen en harnassen spelen een belangrijke rol in hun wapenrusting.
Alleen ridders kunnen zich de kostbare harnassen en paarden veroorloven.
Het voetvolk gebruikt veel wapens die op gereedschap uit de landbouw lijken.
In vredestijd zijn er meestal geen legers. Ze kosten alleen veel geld.
Hoe gaat
een veldslag?
Voor de slag begint wordt het leger in
slagorde opgesteld. De piekeniers vormen het centrum. Zij stellen zich
in een carré op en worden bataillons genoemd. De piekeniers vormen
het oudste en belangrijkste deel van de infanterie. Zij staan met hun
lanzen voortdurend klaar voor de aanval, maar ook voor de verdediging. De
musketiers hebben veel tijd nodig om na ieder schot hun wapen opnieuw
te laden.
De grootste bedreiging voor de infanterie
is de cavalerie. Een deel van de infanterie moet in een
gesloten formatie blijven om een centrum van weerstand te vormen. Op
dit centrum kunnen andere eenheden terugvallen. Zij garanderen een veilige
terugtocht. De kurassiers worden bij voorkeur vaans- of compagniesgewijze
in blokken, escadrons, Op één of op beide vleugels in
het centrum opgesteld.
Zijn
de legers eenmaal tegenover elkaar opgesteld, dan beginnen eerste de schermutselingen
met het doel de vijandelijke opstelling te verkennen en het moreel te
polsen. Voor dit doel worden de harquebusiers (afbeelding rechts) ingezet. Na de
schermutselingen, die soms uren kunnen duren, begint de eigenlijke slag
die kort duurt.
Reserve
Eenmaal in gevecht is een afdeling infanterie
of cavalerie heel kwetsbaar voor een verse tegenstander.
Een kleine intact gebleven troep kan in de slag een onverwachte
ommekeer brengen. Daarom wordt tot het laatste moment een kleine groep ruiters
in reserve gehouden.
Prins Maurits brengt de sterkte van de
vanen terug tot 100 paarden, waardoor het aantal vanen kan worden uitgebreid.
In 1635 zijn in bet Staatse leger tachtig vanen opgenomen. Het is de gewoonte
in het veld drie tot vier vanen in een regiment onder
te brengen. De vanen, bestaande uit Hollandse, Vlaamse, Waalse,
Franse, Engelse en soms zelfs Italiaanse ruiters, en de regimenten dragen geen nummers, maar worden
genoemd naar hun commandant, bijvoorbeeld ritmeester Jhr. Van der Noot
of Kolonel Van Reede.
(bron: cavaleriehistorie)
Artillerie en cavalerie
leveren veel problemen op
in het drassige Holland
De opstandelingen komen in de Tachtigjarige Oorlog steeds geschut tekort bij belegeringen.
Gouverneur Arend van Dorp van Goes vraagt Van Oranje tevergeefs om geschut
en moet er uiteindelijk zelf vier aanschaffen in Middelburg. Bij de belegering
van kasteel Wouw stokt de opmars omdat op vijftien kanonnen uit Antwerpen
moet worden gewacht in 1583. Steden
in Holland lenen zelfs stukken aan elkaar uit. Een opsteker is dat admiraal
Blois van Treslong van Zeeland tientallen kanonnen buitmaakt op zee.
De opstandelingen kampen vaak met een tekort aan goede trekpaarden en goed opgeleide
kanonniers. Bij de Staatse aanval
op Deventer is het geschut aanvankelijk te zwak voor een aanval.
Foto boven: Kanonnen bulderen in het grensgebied met Duitsland. Een demonstratie kanonschieten is 's zomers te zien op zondagmiddagen in Bourtange. Dit was in 2013. Foto Marcel Tettero
Ook voor de zware kurassiers, schutters te paard, is het drassige Nederland
een probleem. De paardenhoeven zuigen zich vast in de natte bodem en dat niet alleen wanneer de dijken worden doorgestoken. De
ruiters zijn afhankelijk van dijken en bruggetjes. Bovendien verbouwen
boeren in de zeegewesten geen haver. Er komt nauwelijks hooi voor.
Van Oranje houdt zijn grote veldtochten alleen in het zuiden en oosten van
de Lage Landen.
De goedgeoefende Spaanse cavalerie is van doorslaggevend belang geweest
tijdens de slag op
de Mookerheide op 14 april 1574, tijdens
de slag van Gembloux op 31 januari 1578, de slag op de Hardenbergerheide
op 15 juni 1580 en tijdens de slag bij Noordhorn bij Groningen op 1 september 1581.
De ruiterij is ook van belang tijdens de slag bij Amerongen (Utrecht) op 23 juni
1585. Spaanse cavalerie en infanterie vullen elkaar uitstekend aan en
verrassen de Staatse tegenstanders keer op keer waardoor onder de opstandelingen
vele honderden doden vallen.
De opstandelingen zijn echter uitstekend in een ongeregelde oorlogvoering
ofwel guerrilla, wat in het Spaans letterlijk kleine oorlog betekent. Groepjes strijders overvallen de vijand. De opstandelingen nemen bijvoorbeeld in Xanten
bij toeval de belangrijke legerleider Maarten Schenk, toen nog in dienst van Spanje, gevangen. Bij Venlo
breken 120 lansiers en 30 ruiters door de Spaanse linies. Het lukt net niet stadhouder
Parma, Alexander Farnese, gevangen te nemen.
Op
15 maart 1590 levert een gloednieuwe gieterij in 's-Gravenhage twee vuurmonden
af. De Nederlandse artillerie is geboren. (bron: Oorlog, mijn arme schapen
van Ronald de Graaf.) |