Koning Filips II benoemt hem in 1566 tot gouverneur van de Lage Landen ofwel de Nederlanden. Zijn legerhoofden zijn Chiapino Vitelli, markies van Cetone (veldmaarschalk), don Fadrique de Toledo, zoon van den Hertog (de Spaanse en Italiaanse ruiterij), Juliaan Romero (Sicilianen), Gabriel Serbelloni (grootmeester van de artillerie), Antonio d’Olivera (commissaris-generaal ruiterij), don Sancho de Lodrono (kolonel over het Napelsche en Milaneesche voetvolk), don Gonzalvo à Bracamonte (Spaansche voetvolk, soldaten in de oorlogen van Duitsland en Frankrijk gehard), don Lopez d’ Acunha door prior van Castilië toegevoegd, Alfonso de Ulloa die samen met Romero het vreemdenlegioen bestiert. Vrijwilligers trekken met dit leger mee: Cesar d’Avalos, Rafaël Manrique, Bernardino de Mendoza, Christoffel Mondragon, Joan Salazar, Jeronimo de Salinas en anderen, onder wie de vermaarde vestingbouwkundige Pachieco, door den Hertog van Savoye aan Alva afgestaan voor de tocht naar de Nederlanden.
Alva maakt zich gehaat met zijn meedogenloos optreden. De landvoogdes Margaretha van Parma treedt ontzet af en keert samen met haar zoon, Alexander de latere stadhouder, terug naar Italië.
De Bloedraad laat zogeheten ketters ombrengen omdat zij afstand nemen van het katholieke geloof en om zijn peperdure leger te betalen heft hij extra belastingen, zoals de tiende penning (tien procent belasting). De terechtstelling van de graven van Egmond en Hoorne maakt hem door nog meer mensen gehaat.
Veel edelen verliezen al hun bezittingen en sluiten zich aan bij de geuzen. Zij beginnen een guerilla (Spaanse voor kleine oorlog) vanuit zee.
Rechts Titiaan schildert Alva. |
|