'Bij Van Tetterode, nu een heel geavanceerd bedrijf, hebben ze toen heel primitief dat beeld gemaakt. Ik wilde iets uit één stuk, maar dat kon toen nog niet, dus hebben ze van dikke plakken glas die steeds breder werden twee golven gemaakt en daar dreef een figuurtje tussen.
Dat ontwerp werd natuurlijk afgewezen, want de opdrachtgevers zeiden: 'Iedere Zeeuw die een familielid verloren is, ziet dat daar in.' Het ontwerp heeft nog heel lang bij Van Tetterode gestaan, maar het is verloren gegaan, bij een verhuizing of zo. Ik had nog nooit zoiets gezien en eerlijk gezegd wist ik niet of het wel zo groot uitgevoerd zou kunnen worden."
In 1957 was Jan Wolkers met zijn werk klaar: een bronzen beeld van een jonge vrouw met een verdronken kind op haar arm, ter herinnering aan de watersnoodramp in 1953 in Zeeland.
Alles over Jan Wolkers
Van Tetterode Amsterdam
Home
Het hele verhaal:
Door Ernst Jan Rozendaal
In Kruiningen staat het eerste monument dat kunstenaar Jan Wolkers ooit maakte. Nadat een was afgewezen, maakte hij Wolkers is veelvuldig geroemd om de manier waarop hij het leed van de watersnoodslachtoffers wist vorm te geven. In werkelijkheid verbeeldde hij een persoonlijke tragedie, zes jaar voordat hij het verhaal vastlegde in zijn roman Een roos van vlees.
Wolkers was in 1956, toen de gemeente Kruiningen hem de opdracht verstrekte voor een monument voor de watersnood, een onbekende maar veelbelovende kunstenaar. De gemeente was op zijn spoor gezet door P. J. 't Hooft van het Middelburgse architectenbureau Rothuizen 't Hooft. De theoloog Gerard Rothuizen was Wolkers' zwager. Hij was getrouwd met een zus van Maria Lena de Roo, met wie Wolkers in 1947 was gehuwd. "Het was geen vriendjespolitiek hoor", weet Wolkers zich te herinneren. "Ik kende die man van het architectenbureau helemaal niet. Het was meer zo: zij kenden een beeldhouwer. Ik had in die tijd al wat beelden gemaakt en meegedaan aan verschillende exposities."
Wolkers verbleef destijds regelmatig in Zeeland. Elke zomer bracht hij door in Oostkapelle, waar de familie De Roo, afkomstig uit Goes, een zomerhuis bezat. Wolkers had Maria de Roo in Leiden leren kennen, in het huis van zijn vriend Jan Vermeulen. "Ik heb erover geschreven in 'Een roos van vlees'. Mijn vader had me het huis uitgezet. Dat kwam omdat ik niet meer naar de kerk ging, ik zat op de Haagse kunstacademie, ik schilderde. Dat was allemaal niet zo naar zijn zin. En ik was vrij onhebbelijk, zal ik maar zeggen. Toen heeft hij al mijn schilderijen en mijn ezel in het portiek gezet. Daar stond ik dan. Ik dacht: 'Weet je wat, ik ga naar Jan Vermeulen toe.' Hij had me al eens verteld dat hij twee Zeeuwse meisjes in huis had. 'Maar ik neem je nooit mee, want dan pik jij ze in', zei hij altijd. Nu moest hij wel. Ik kwam daar en begon meteen allerlei gedichten te citeren en zo. Het ene meisje was Mies Steketee, dat is nog eens een echte Zeeuwse naam hè, en de ander was Maria. We hebben toe al mijn spullen opgehaald en de volgende dag richtte ik daar, op een kleine zolderkamer, een tentoonstelling in van al mijn tekeningen."
Zwanger
Maria de Roo was apothekersassistente in het academisch ziekenhuis in Leiden. Ze ruilde de dichter Hans Warren in voor de kunstenaar Jan Wolkers. "Ze was wel zijn vriendin, maar ik geloof niet dat ze ooit gevreeën hebben, want hij keek altijd naar jongens. Binnen een paar maanden was ze zwanger. Hoe oud was ik, eenentwintig, dat was natuurlijk niet de beste methode hè. Het was al heel wat dat wij samenwoonden. Tegenwoordig gaat iedereen samenwonen. Wat dat betreft waren wij onze tijd decennia vooruit, mag ik wel zeggen."
Op 1 februari 1953 was Maria zeven maanden zwanger van een tweede zoon. De afspraak was dat ze in Goes zou bevallen. "Vrij kort na de watersnood heb ik Maria naar Goes gebracht", weet Wolkers. "Over de weg kon je er niet komen, het ging over de wateren, in hele rare bootjes die tussen de verschillende eilanden voeren. Het laatste stuk naar Goes ging denk ik in legerwagens, want ik herinner me dat groene zeildek. Het was een verschrikkelijke reis. We deden dat omdat het nu eenmaal was afgesproken, het was natuurlijk niet zo verstandig. Ik heb geen mensen zien drijven, wel beesten. Koeien en paarden. Zo'n verschrikkelijk mooi Zeeuws paard, zoals ik ze vaak heb getekend, zag ik daar drijven."
Uit 'Een roos van vlees': 'Uren over het grijze water. Het grijze water dat door geen horizon begrensd werd, dat doorliep tot in de hemel. Het regende en de regen sloeg het water vol luchtbellen, alsof er overal in dat verraderlijke water mensen verdronken. Er dreef een paard voorbij met zijn poten in de lucht, opgezwollen als een doedelzak. Een boomkruin waarin een rood en grijs gestreepte matras hing waaruit zeegras puilde. Een dobberende wieg, kinderspeelgoed, een pop zonder ogen.'
Wolkers keerde terug naar zijn toenmalige woonplaats Amsterdam, om in het pand van het studentencorps aan de Weteringschans te helpen met het inpakken van hulpgoederen voor het rampgebied.
In zijn eerste ontwerp voor een monument in Kruiningen heeft hij de dodelijke kracht van het water verbeeld. "Dat is wel aardig om te vertellen. Ik ben waarschijnlijk de eerste ter wereld die zo vroeg een beeld van glas gemaakt heeft. Bij Van Tetterode, nu een heel geavanceerd bedrijf, hebben ze toen heel primitief dat beeld gemaakt. Ik wilde iets uit één stuk, maar dat kon toen nog niet, dus hebben ze van dikke plakken glas die steeds breder werden twee golven gemaakt en daar dreef een figuurtje tussen. Dat ontwerp werd natuurlijk afgewezen, want de opdrachtgevers zeiden: 'Iedere Zeeuw die een familielid verloren is, ziet dat daar in.' Het ontwerp heeft nog heel lang bij Van Tetterode gestaan, maar het is verloren gegaan, bij een verhuizing of zo. Ik had nog nooit zoiets gezien en eerlijk gezegd wist ik niet of het wel zo groot uitgevoerd zou kunnen worden."
Verdronken kind
Als alternatief kwam Wolkers met een bronzen beeld van een jonge vrouw die onder een deken of mantel een verdronken kindje tegen zich aandrukt. Van het dode kind is alleen een slap handje te zien dat onder de deken vandaan komt. "Je moet iedere sentimentaliteit vermijden", verklaart Wolkers. "Daarom zie je van dat kind alleen het handje. Het is een figuratief werk, maar het heeft abstracte kwaliteiten, net als de Dokwerker of het beeld van Lely op de Afsluitdijk. Bij de meeste beelden zie je eerst het sentimentele verhaaltje, maar hierbij zie je in de eerste plaats een beeldhouwwerk in de ruimte." Een criticus van Het Vrije Volk schreef nog voor de onthulling in 1957: 'In een strakke vorm spreekt een heldere bewogenheid, zonder pathetiek, zonder sentimentaliteit.' In de fotodocumentaire Werkkleding staat een brief afgedrukt die Wolkers ooit ontving van een echtpaar dat het beeld in Kruiningen had gezien. 'Wij hebben in stille bewondering gestaan voor uw werk. U heeft op geniale wijze de droefheid van dat jonge vrouwtje met het kind onder haar schouderdoek en waarvan slechts het kleine handje zichtbaar is, in brons tot leven gebracht. Wij beiden waren diep ontroerd bij het zien van zulk beeldhouwwerk.'
Voor Wolkers heeft het beeld, geeft hij nu aan, meer dan met de ramp te maken met een ongeluk dat Maria de Roo en hem op 10 juni 1951 overkwam.
De dood van hun dochtertje Eva, net twee jaar oud. "Ik heb daar twaalf jaar niet over kunnen praten.
Pas toen ik erover geschreven had, in 'Een roos van vlees', kon ik erover praten. Dat meisje heeft dus de heetwaterkraan opengedraaid terwijl ze in de vaste wastafel zat.
Ik zie Maria nog zo weggaan met dat kindje in een... Nou ja, goed."
Een roos van vlees
Wat Wolkers nog steeds moeilijk kan vertellen, heeft hij opgeschreven in Een roos van vlees:
'Er komt geen eind aan, nooit. Ze blijft dat kindje uit de wastafel halen, uit het hete water. Haar vingers zakken weg in het vlees.
Ze blijft van de voordeur naar de ziekenauto lopen met het meisje in een deken in haar armen. Haar hand heeft ze om een prop geklemd.
Het lijkt een natte krant die ze in elkaar heeft geknepen, maar dat is het niet, nee godverdomme, nee dat is het niet.
Ik weet wat het is. Ik wist wat het was toen ik in de douche het vel van haar handje vond.'
Het kinderhandje is een terugkerend motief in het boek. 'Tiny little finger-prints. Het was van chocoladepasta. Ze had allebei haar handjes tegen de muur gedrukt.
Misschien heb ik haar er wel een standje voor gegeven. Ik probeerde ze weg te wassen nadat ze was doodgegaan. Het ging niet.'
Voor het beeld heeft Maria de Roo in 1956 geposeerd, vertelt Wolkers, met op haar arm het kind waarvan ze twee maanden na de watersnood was bevallen. "Dat heeft natuurlijk sterk te maken met dat andere kindje. Daarom heeft het zoiets echt triests gekregen. Het kwam echt uit mijzelf, anders had ik wel een vrouw met zo'n Zeeuwse kap op het hoofd gemaakt, zoals ze ook bij de onthulling van het beeld stonden. Ik had dit beeld nooit kunnen maken als dat ongeluk niet gebeurd was."
|