Tot een proces komt het niet en men besluit in 1817 de goederen te verkopen en de opbrengsten te delen. Een groot aantal percelen wordt aan de kopers toegewezen, behalve de Stoevelaar die bestaat uit het huis, de beide bouwhuizen, het voorplein of de plaats, de binnen en buitenbruggen, de hof met de vijver, de broeikas en een gemetselde mestvaalt. Dit buitengracht omsluit het geheel. Aan de noordzijde ligt een kanaal, een kooikolk met een slingersloot, een eiland, het goudvisvijvertje, de brede sloot of gracht, een koepeltje en een loods, beide van planken opgetrokken. Het derde perceel is de windkorenmolen met het molenaarshuis. Gerrit Hendrik Lantink huurt dit.
Op het laatste nippertje worden het kasteel en de bouwhuizen buiten de verkoop gehouden, en toegewezen aan de oudste zoon, Berend Hendrik van der Wijck (1756-1830). Uit de verkoop verkrijgt Berend Hendrik nog de boerderijen Morsink (Heetland), Slots (de Leeuw), Warmelo, Kleine Hofte en Stoevelman met daarbij ruim honderd hectare grond. Broer Derck van der Wijck in Oosterhesselen verwerft de boerderijen De Thije, Plasman en Flipborg, terwijl broer Jan van der Wijck in Hellendoorn eigenaar wordt van Hekhuis en Mottena. Ook verschillende zwagers krijgen gedeelten van het bezit op hun naam.


Stoevelaar of Stuvelhof

Oude prent van de havezate Stoevelaar

Uit de correspondentie die in de kerkelijke-, gemeentelijke- en markearchieven blijkt dat de van der Wijcks geen gemakkelijke personages zijn en in alle gevallen op hun strepen staan.

De eigen kerkdeur
Johan Philips Christoffel van Keppel, een vroegere bewoner van ’t Stoevelaar, laat voor eigen rekening aan de noordzijde van de kerk in Goor een deur aanbrengen voor privégebruik. Gaandeweg maakt het gewone kerkvolk, dat van die kant de kerk nadert, ook gebruik van deze deur. Dit staat de nieuwe eigenaar van ’t Stoevelaar, Jan Hendrik van der Wijck, niet aan. Voor de kerkgangers is het godshuis op nieuwjaarsdag 1758 via deze deur gesloten. Alleen Van der Wijck heeft een sleutel. De kerkenraad neemt daarmee geen genoegen en eist de sleutel op. De volgende zondag blijkt de sleutel niet te passen omdat Van der Wijck stiekem een ander slot laat aanbrengen. De zaak houdt het stadsbestuur van Goor, het kerkbestuur, de borgmannen en de drost van Twente maanden bezig.
Pas na ruim anderhalf jaar verklaart de Twentse advocaat Racer namens de graaf van het Weldam (borgman van Goor), dat Van der Wijck rechtmatig handelt en daarmee blijft de kerkdeur voor de gewone kerkgangers gesloten.
Berend Hendrik van der Wijck is een ongehuwd, gepensioneerd kolonel van de cavalerie en lid van de provinciale staten (1814 tot 1830) op het moment dat hij eigenaar wordt van de Stoevelaar. Hij woont op de Stoevelaar en onderhoudt een meer dan vriendschappelijke band met z’n huishoudster. Uit deze verhouding worden twee dochters geboren. Toen de derde zich aankondigde, Berend Hendrik is 64 jaar, trouwt hij in 1820 alsnog met de toen 26-jarige huishoudster Jenneken Volbrink, die bij haar zuster op de Klomp woont. Blijkbaar is Jenneke nogal bijdehand, want ze laat haar moeder, één jaar jonger dan haar man, uit Enter overkomen en zorgt er ook voor dat familieleden van haar in dienst treden op de Stoevelaar of een boerderij kunnen pachten.
Albert Herm Boskamp (1799-1869), onderwijzer van de markeschool in Herike, is in de kost op het Stoevelaar, mede om de dochters van der Wijck privéles te geven. De meester raakt verliefd op de inwonende meid Christina Slot (1805-1882) uit Goor. In 1852 trouwt hij, op 52-jarige leeftijd, met haar.

Hendrik laat voor zijn weduwe in 1830 een nieuw herenhuis bouwen. Omstreeks 1846 laat hij het kasteel afbreken. Het blijkt een sterk kasteel te zijn dat op elke hoek een zware toren heeft. De muren zijn bijzonder dik. Het gebouw, met veel Bentheimer steen, is omringd door water en heeft nog een buitengracht.

Het sloopmateriaal bestaat uit Bentheimerstenen, metselstenen, Bremerstenen, vloerstenen, rode esters en houtwerk. Alles wordt openbaar verkocht. De tweede dochter Berendina Johanna (1819-1861) trouwt in 1854 met de Markelose huisarts Egbers, nadat ze in 1844 al een kind krijgt dat door meester Boskamp wordt aangegeven. Derde dochter Marie Henriette (1821-1891) wordt de erfopvolgster. Zij trouwt in 1850 met Johannes Jarman (1805-1870) uit Amsterdam. Dit echtpaar vertrekt met vier dochters naar Lochem en biedt in 1863 publiekelijk te koop aan de havezate Stoevelaar, met wildrijke jagt, rechten van medecollatie van predikanten, koster, voorzangers enz. bij de hervormde gemeenten van Goor en Markelo, benevens drie zitbanken in de hervormde kerk in Goor en vier zitplaatsen in de hervormde kerk in Markelo.

De grootte van het landgoed beslaat ruim 73 bunders en omvat 69 percelen. De havezate bestaat in een voor weinige jaren gebouwd herenhuis met zeven grote kamers, ruime gangen, keuken, twee watervrije kelders, zolder, kook- en waschhuis met annex stalling voor paarden en koebeesten, kelder, hooizolder, welwaterpomp, een uitgestrekte tuin met schuttingen voor perziken, exquise vruchtbomen, aangename en smaakvol aangelegde wandelingen, bossen, lanen met opgaande eikenbomen, dennen en slaghout.
Zij wachten met de verkoop totdat de gemeenschappelijke markegronden van de marke Herike in 1861 zijn verdeeld. Hierdoor verkopen zij aanzienlijk meer grond. De laatste bezittingen worden in 1866 van de hand gedaan. Daarmee is het grootgrondbezit van de Stoevelaar uit de Middeleeuwen stapsgewijs en in kleine stukken, overgegaan in particulier bezit.
Eigenaren van het huisperceel met zes hectare grond worden Nicolaas (predikant) (1813-1902) en Engbert Jannink (1832-1901), de zoon van de oudste broer van Nicolaas uit Goor. Zij laten het herenhuis slopen en verbouwen.

Het andere bouwhuis wordt in 1865 verkocht aan de landbouwer jonkheer F.W.W.H. van Coeverden uit Kerspel Goor, een telg uit het oude geslacht Van Coeverden dat eeuwenlang eigenaar is van het Stoevelaar. Mogelijk uit nostalgische overwegingen koopt hij bij de laatste verkoop van het Stoevelaar een schuur uit het vroegere familiebezit. Hij laat de schuur verbouwen tot boerderij en gaat er wonen.
Ruim tien jaar later, in 1878, wordt ook deze boerderij eigendom van de familie Jannink. Uiteindelijk wordt het door de pachters, de familie Krebbers, aangekocht. In 1872 delen de Janninks hun bezit, waarbij de Stoevelaar in handen komt van Nicolaas Jannink. Jannink is gehuwd met Eva Catharina van Heek, die in 1899 overlijdt. Na het overlijden van hun vader in 1902 gaan de kinderen Jannink over tot scheiding van de nalatenschappen van hun ouders.
Stoevelaar wordt toebedeeld aan de zoon Engbert Nicolaas Jannink, fabrikant in Goor. Engbert Jannink huwt eerst met Geertruida Bussemaker en na haar overlijden in 1905 met haar zuster Engelberta. Jannink overlijdt in 1914 waarna Stoevelaar vererft op Nicolaas Gerhard Jannink, eveneens fabrikant in Goor. Deze verhuurt Stoevelaar als boerenbedrijf. In 1952 wordt het goed verkocht aan de pachter, de landbouwer Johan Berend Jan Elbert.
Zijn nakomelingen bewonen en bewerken Stoevelaar nog steeds, waarbij de herenkamer moet wijken voor een moderne aanbouw. In 1984 worden percelen samengevoegd en watergangen gedempt tijdens de ruilverkaveling. Veel van de vroegere charme van de oude huisplaats gaat verloren.

Dagboeknotities van de Heer van Stoevelaar in 1636
Borchard van Coeverden, eigenaar van het Stoevelaar, schrijft: den 1. Januari, aan den boschwachter gelast, elke arme die Nieuwjaar wenscht, aan de poorte een brood te geven, na gerant van de grootte van het huishouden.” “den 4den Februari den armen te laten aanzeggen wel dood hout te mogen sprokkelen maar niet te stelen.” “10 Februari den boer Slots-Jan ’n pak slaag gegeven, met mijnen stok, omdat hij die eendenbijt in die buitengrachte had laten digt vriezen”.

Zijn tuinbaas Peters behandelde hij minder hardhandig. 12 Mei: “Hedenmorgen heeft mij de tuinbaas Peters in d’oranjerie gebrutaliseerd, dat er neusbloeding op is gevolgd”. “17 Mei heeft mij die tuinbaas uitgescholden voor een dikbalg, nu zal hij weg; dat heb ik gezegd tegen mijne huisvrouwe, maar die wil hem niet missen”.
05-08-1915
Dinsdagnamiddag, omstreeks vijf uur, ontlastte zich boven de buurtschap Herike een onweersbui,
waarbij de bliksem in de aan de boerderij van ‘t Stoevelaar gebouwde koepel van de heer Jannink
uit Goor sloeg, welke koepel, met de zich daarin bevindende meubelen totaal verbrandde.
Met behulp van de buren wist men de boerderij te behouden. Een en ander was tegen brandschade
verzekerd.

“Den 11. Juni is ons kindje Marie verdronken in de buitengrachte; het was met Sint Jacob 4 jaar gepasseerd. Het kindermeisje was in het bouwhuis bij den knecht Toone. Haar heeft mijne huivrouwe dadelijk weggejaagd. Zij was uit Goor. Ons Marie was gedoopt in Den Haag door Dominee Lamotius, dezelfde die mijn Vriend Johan van Oldenbarneveld heeft bijgestaan in de laatste ure. Peter en Meter waren de Heer en Vrouwe van Mimmenum. Hun geschenk bestond in een silveren wiege. Op dezen Huize gebeuren nogal eens ongelukken. Kasteel Weldam ten zuiden van Goor

Galgenbelt op Herickerberg

Boven: Op de galgenbelt of Markelosche berg (nu Herickerberg) bouwt de heer van Weldam een toren, een belvedere.

Zoo heeft in de Spaansche tijden een neve zijne nichte doorschoten, en is toen tot de Spanjolen overgegaan. 1. July. ’s Avonds na tienen. Mijne Huisvrouwe heeft den geheelen dag de bonnette verkeerd op gehad. Ikke stil gezweegen want ’t is eene Ripperda”. ’t Schijnt tussen de echtelieden niet altijd pais en vree te zijn geweest, want regelmatig leest men van onderlinge kibbelarijen. Meestal bij of na de maaltijden want we lezen: “toen wij aanzaten, of toen men afnam, of toen men opbragt”.
13e November: Gisteravond had ik den Heer van Peccedam (Pekkedam) ten mijnen. Onder een glas verhaalde hij mij, dat hij genoodzaakt zoude zijn zijne woninge geheel te restrueren, want dat alles zwak begon te worden en de zolders vol lekagie. Hij vroeg mij om vijfduizend gulden te leen, die ik hem tegen vier en een kwart geschoten heb. Vele dingen verhaalde hij mij van de onderlinge veeten tusschen de vroegere Heeren van den Peccedam en den Olidam. Zeer aardig om aan te hooren. Ook verhaalde hij mij dat vroeger de Heer van Peccedam ’n broer was geweest van den Heer van Elsen, Hendrik van Raesfelt.

Belvedere op landgoed Hericke

Boven: De eigenaar van het landgoed Weldam bouwt op de toen nog kale herickerberg een uitzichtstoren.

Stoevelaar bij Goor Dat deze beide broeders brutale mannen geweest waren, en dat toen eens een kindje, een meiske van ruim vier jaar, op den Peccedam vermist was, naar men eischte gestolen uit wraak door eene heidinne of koddebeijersche, dat wist men niet, maar beide, de heidinne en de koddel, en het zoontje van de laatste zouden gebrutaliseerd zijn, ende daarom zou ’t geschied zijn. Na 16 of 17 jaar was dat meisje weer terecht gekomen, maar toen was eene heidinse door toedoen van de Heer van Elsen levend aldaar op de Brink verbrand van wegens tooverije – anderen zeggen ook wel vanwegens lutherije, omdat het wijf nooit ter misse ging en haar sonden niet wilde biechten.
Havezate Stoevelaar

F.W.W.H. van Coeverden (1890-1965) schreef Huttenkloas

In een necrologie in Jaarboek Twente 1967 typeert A.L. Hulshoff Van Coeverden als volgt: "Toen ik tien jaar geleden mijn eerste bezoek aan de Iependijk 50 te Goor bracht, heeft mij van Coeverden geïmponeerd door zijn eenvoud en zijn ongelooflijke parate kennis. Met veel trots toonde hij zijn naslagwerken. Geen belletrie, die men in veel boekenkasten aantreft, maar waardevolle wetenschappelijke literatuur, zeldzaam oude werken, sommige inhoudende latijns of oud-nederlands bronnenmateriaal. Sterk historisch gevoel en besef, gepaard aan scherp opmerkingsvermogen, hebben het mogelijk gemaakt dat Frits van Coeverden, niettegenstaande zijn minieme schoolopleiding, heeft kunnen schrijven in aparte stijl en vorm. Geen pennenroof, maar eigen werk waaruit een grote liefde voor zijn streek en geslacht spreekt".

De Van Coeverdens behoren tot de oudste Nederlandse adellijke geslachten. De stamboom gaat terug tot omstreeks 1110. Rond Goor bezat de familie vijf eeuwen lang havezathen als Stoevelaar, Scherpenzeel, Heeckeren en Wegdam. De overgrootvader van Frits van Coeverden, Arent Daniël, bezat in 1813 huis en havezate Wegdam en een groot aantal boerderijen in het gericht Kedingen. De grootvader en naamgenoot van Frits was de laatste van Coeverden die geboren werd op Wegdam en degene die het gehele familievermogen heeft opgesoupeerd. Hij trouwde in 1826 met het boerenmeisje Geertruida Boschman en binnen twee generaties bestond de familie niet meer uit jonkers en jonkvrouwen met functies die bij de adelstond hoorden, maar uit boeren en arbeiders.
Hoewel Van Coeverden altijd geheimzinnig deed over zijn bronnen heeft hij waarschijnlijk met behulp van zijn adellijke connecties gebruik kunnen maken van het uitgebreide archief van het voorvaderlijke Wegdam maar ook van de archieven van onder meer Twickel en Weldam.

Frits van Coeverden werd geboren op een Twickel-boerderij en ging op school in Wiene, waar hij les kreeg van meester van Hesteren, de auteur van "De Jonkvrouwe van de Stoevelaar" (1906).
Deze leende de jonge van Coeverden boeken en spoorde hem aan tot zelfstudie. Ondanks dat hij op de Goorse avondschool de beste leerling was, ging hij "t febriek" in.
Nieuwsgierig geworden naar de oorsprong van zijn naam stapte hij naar de toenmalige burgemeester van Goor: "Hoe kom ik eigenlijk aan die titel jonkheer?". "Ga dat nou eens mooi zelf uitzoeken", was het antwoord van de burgervader. Op weg geholpen door streekhistoricus C.J. Snuif uit Enschede begon hij in zijn vrije tijd te snuffelen in de archieven. Zijn eerste naspeuringen betroffen zijn voorvaderen. Tijdens zijn onderzoek bracht hij veel feitenmateriaal bijeen.
Op 2 september 1928 verscheen een eerste artikel van zijn hand in het Twentsch Zondagsblad. Hij reageerde op een artikel over de geschiedenis van Goor van de week ervoor dat zijn inziens onjuistheden bevatte. En passant bestempelde hij de kaart van Goor, getekend door de beroemde Jacobus van Deventer, als sterk verouderd ten tijde van verschijnen. Dit artikel zou de eerste zijn van een grote serie krantenartikelen over historische onderwerpen.

Als feuilleton verschenen de min of meer geromantiseerde historische verhalen over Jonker Derk Mulert van Backenhagen en het verhaal "De Kannen-Jonge" in de Nieuwe Hengelosche Courant. Deze zijn te leen bij de Overijsselse Bibliotheekdienst (OBD) te Nijverdal.
In 1934 verscheen van zijn hand één van de klassiekers op het gebied van Twentse streekhistorie 'Schetsen uit Twenthe's verleden'. In datzelfde jaar begon van Coeverden een feuilleton in de Nieuwe Hengelosche Courant getiteld "Huttenkloas". In 1957 bracht uitgeverij en boekhandel Bokhove te Goor "Huttenkloas" uit als boek. Deze historische roman zou zijn bekendste werk worden. Het verhaal over de struikrover en moordenaar Huttenkloas, die in Oldenzaal met vrouw en zoon in het openbaar zou worden terechtgesteld, is een typisch voorbeeld van van Coeverden schrijfstijl. Met zijn fantasie bracht hij de personages tot leven als in een roman, maar dankzij zijn nauwkeurige bronnenstudie hield hij zich zo veel mogelijk aan de feiten.

Frits van Coeverden was geen huiskamergeleerde. Hij stond midden in het openbare leven onder meer als raadslid voor de SDAP in Goor, bestuurslid van de Oudheidkamer Twenthe, afdelingssecretaris van de textielvakbond De Eendracht, bestuurslid van de VVV en van de Algemene Vereniging Twente.
Als dagbladcorrespondent kwam hij natuurlijk ook veel onder de mensen, en daarbij vertoefde hij in alle lagen van de bevolking. Overdag was hij appretteerder (bewerker van katoenen stoffen) bij de Twentse Stoomblekerij te Goor. In zijn vrije tijd verzorgde hij als smakelijk verteller lezingen voor leden van deftige verenigingen.