Tot een proces komt het niet en men besluit in 1817 de goederen te verkopen en de opbrengsten te delen. Een groot aantal percelen wordt aan de kopers toegewezen, behalve de Stoevelaar die bestaat uit het huis, de beide bouwhuizen, het
voorplein of de plaats, de binnen en buitenbruggen, de hof met de vijver, de broeikas en een gemetselde mestvaalt. Dit buitengracht omsluit het geheel. Aan de
noordzijde ligt een kanaal, een kooikolk met een slingersloot, een eiland, het
goudvisvijvertje, de brede sloot of gracht, een koepeltje en een loods, beide van planken
opgetrokken. Het derde perceel is de windkorenmolen met het
molenaarshuis. Gerrit Hendrik Lantink huurt dit.
Oude prent van de havezate Stoevelaar De eigen kerkdeur Hendrik laat voor zijn weduwe in 1830 een nieuw herenhuis bouwen. Omstreeks 1846 laat hij het kasteel afbreken. Het blijkt een sterk kasteel te zijn dat op elke hoek een zware toren heeft. De muren zijn bijzonder dik. Het gebouw, met veel Bentheimer steen, is omringd door water en heeft nog een buitengracht. Het sloopmateriaal bestaat uit Bentheimerstenen, metselstenen, Bremerstenen, vloerstenen, rode esters en houtwerk. Alles wordt openbaar verkocht. De tweede dochter Berendina Johanna (1819-1861) trouwt in 1854 met de Markelose huisarts Egbers, nadat ze in 1844 al een kind krijgt dat door meester Boskamp wordt aangegeven. Derde dochter Marie Henriette (1821-1891) wordt de erfopvolgster. Zij trouwt in 1850 met Johannes Jarman (1805-1870) uit Amsterdam. Dit echtpaar vertrekt met vier dochters naar Lochem en biedt in 1863 publiekelijk te koop aan de havezate Stoevelaar, met wildrijke jagt, rechten van medecollatie van predikanten, koster, voorzangers enz. bij de hervormde gemeenten van Goor en Markelo, benevens drie zitbanken in de hervormde kerk in Goor en vier zitplaatsen in de hervormde kerk in Markelo. De grootte van het landgoed beslaat ruim 73 bunders en omvat 69 percelen. De havezate bestaat in een voor weinige jaren
gebouwd herenhuis met zeven grote kamers, ruime gangen, keuken, twee watervrije
kelders, zolder, kook- en waschhuis met annex stalling voor paarden en koebeesten, kelder,
hooizolder, welwaterpomp, een uitgestrekte tuin met schuttingen voor perziken, exquise
vruchtbomen, aangename en smaakvol aangelegde wandelingen, bossen, lanen met
opgaande eikenbomen, dennen en slaghout. Dagboeknotities van de Heer van Stoevelaar in 1636 Zijn tuinbaas Peters behandelde hij minder hardhandig. 12 Mei: “Hedenmorgen heeft mij de tuinbaas Peters in d’oranjerie gebrutaliseerd, dat er
neusbloeding op is gevolgd”. “17 Mei heeft mij die tuinbaas uitgescholden voor een dikbalg,
nu zal hij weg; dat heb ik gezegd tegen mijne huisvrouwe, maar die wil hem niet missen”. |
“Den 11. Juni is ons kindje Marie verdronken in de buitengrachte; het was met Sint Jacob 4 jaar gepasseerd. Het kindermeisje was in het bouwhuis bij den knecht Toone. Haar heeft mijne huivrouwe dadelijk weggejaagd. Zij was uit Goor. Ons Marie was gedoopt in Den Haag door Dominee Lamotius, dezelfde die mijn Vriend Johan van Oldenbarneveld heeft bijgestaan in de laatste ure. Peter en Meter waren de Heer en Vrouwe van Mimmenum. Hun geschenk bestond in een silveren wiege. Op dezen Huize gebeuren nogal eens ongelukken. |
Boven: Op de galgenbelt of Markelosche berg (nu Herickerberg) bouwt de heer van Weldam een toren, een belvedere. |
Zoo heeft in de Spaansche tijden een neve zijne nichte doorschoten, en is toen tot de Spanjolen overgegaan. 1. July. ’s Avonds na tienen. Mijne Huisvrouwe heeft den geheelen dag de bonnette verkeerd op gehad. Ikke stil gezweegen want ’t is eene Ripperda”. ’t Schijnt tussen de echtelieden niet altijd pais en vree te zijn geweest, want regelmatig leest men van onderlinge kibbelarijen. Meestal bij of na de maaltijden want we lezen: “toen wij aanzaten, of toen men afnam, of toen men opbragt”. |
13e November: Gisteravond had ik den Heer van Peccedam (Pekkedam) ten mijnen. Onder een glas verhaalde hij mij, dat hij genoodzaakt zoude zijn zijne woninge geheel te restrueren, want dat alles zwak begon te worden en de zolders vol lekagie. Hij vroeg mij om vijfduizend gulden te leen, die ik hem tegen vier en een kwart geschoten heb. Vele dingen verhaalde hij mij van de onderlinge veeten tusschen de vroegere Heeren van den Peccedam en den Olidam. Zeer aardig om aan te hooren. Ook verhaalde hij mij dat vroeger de Heer van Peccedam ’n broer was geweest van den Heer van Elsen, Hendrik van Raesfelt. |
Boven: De eigenaar van het landgoed Weldam bouwt op de toen nog kale herickerberg een uitzichtstoren. |
Dat deze beide broeders brutale mannen geweest waren, en dat toen eens een kindje, een meiske van ruim vier jaar, op den Peccedam vermist was, naar men eischte gestolen uit wraak door eene heidinne of koddebeijersche, dat wist men niet, maar beide, de heidinne en de koddel, en het zoontje van de laatste zouden gebrutaliseerd zijn, ende daarom zou ’t geschied zijn. Na 16 of 17 jaar was dat meisje weer terecht gekomen, maar toen was eene heidinse door toedoen van de Heer van Elsen levend aldaar op de Brink verbrand van wegens tooverije – anderen zeggen ook wel vanwegens lutherije, omdat het wijf nooit ter misse ging en haar sonden niet wilde biechten. |
F.W.W.H. van Coeverden (1890-1965) schreef Huttenkloas Als feuilleton verschenen de min of meer geromantiseerde historische verhalen over Jonker Derk Mulert van Backenhagen en het verhaal "De Kannen-Jonge" in de Nieuwe Hengelosche Courant. Deze zijn te leen bij de Overijsselse Bibliotheekdienst (OBD) te Nijverdal. Frits van Coeverden was geen huiskamergeleerde. Hij stond midden in het openbare leven onder meer als raadslid voor de SDAP in Goor, bestuurslid van de Oudheidkamer Twenthe, afdelingssecretaris van de textielvakbond De Eendracht, bestuurslid van de VVV en van de Algemene Vereniging Twente. |