Home
De opstand tegen de decadente kerk
De geuzen in de woelige zestiende eeuw
Geuzenpenning uit de zestiende eeuw

De roomskatholieke kerk is in verval in de zestiende eeuw. De geestelijken leiden een weinig voorbeeldig leven. Ze laten zich benoemen in de ambten waaraan grote vergoedingen verbonden zijn. Sommigen houden er een concubine op na, drinken veel alcohol en verwaarlozen de eredienst. Ze zijn decadent. Van verschillende kanten reageren overtuigde gelovigen op deze toestanden.

De hervormingsbewegingen van de Duitse augustijnermonnik Maarten Luther (1483-1546), de lutheranen en de Franse Johannes Calvijn (1509-1564), de calvinisten, krijgen ruime aanhang ook in de Nederlanden evenals de Friese pastoor Menno Simonsz (1496-1561). Hij verkondigt een leer die beïnvloed door de wederdopers of anabaptisten. Hij verwerpt de kinderdoop, de plicht tot krijgsdienst en staatsdienst (karweien) en legt de nadruk op persoonlijke vrijheid. Hij verwerft een grote aanhang onder armen. Zij blijven hun geloofsverkondiging trouw nadat de kerk hen tot ketters veroordeelt. Ze vormen de basis van het protestantisme.
Een groot deel van de bevolking op het platteland en in de steden verpaupert. Bijgeloof viert hoogtij. De hoge adel probeert de centraliserende politiek van de keizer en koning tegen te werken. Want hun macht wordt ingeperkt.

Na de troonsafstand van Karel V in 1555 neemt koning Filips II de macht in de Nederlanden over. Hij wil het katholieke geloof herstellen met harde maatregelen. Hij voert nieuwe belastingen in om zijn oorlogen te financieren, noodzakelijk om zijn suprematie in Europa veilig te stellen. De rijke Nederlanden verarmen. In 1559 slaagt de Spaanse koning erin de oude kerkelijke structuur met omvangrijke bisdommen te vervangen door een netwerk van kleinere bisdommen waarbij de kerkelijke overheid dichter bij de plaatselijke bevolking staat en beter in staat is haar te controleren.

Vanaf dat ogenblik wordt de situatie gespannen. Steeds meer mensen voelen zich aangetrokken tot het calvinisme en andere protestantse belijdenissen. Als reactie daarop wordt het beleid van de centrale regering nog strenger. De manier waarop koning Filips II de ketterbestrijding doorvoert, stuit veel mensen tegen de borst. De werkloosheid groeit. De economie krimpt door de dure oorlogen die Filips II met Frankrijk voert.
Op 5 april 1566 presenteren zo'n tweehonderd edelen, het verbond der Edelen, in Brussel de landvoogdes Margareta van Parma het beroemde Smeekschrift. De eisen zijn gericht tegen de centralisatie van de politiek. De edelen eisen de afschaffing van de strenge verordeningen tegen ketters. Zij zijn sjofel gekleed en ongewapend als uitdrukking dat zij verarmen. Het zou een hoge edele de uitspraak ontlokken: “Ce ne sont que des gueux” (Landvoogdes, u hoeft niet bang te zijn, het zijn maar bedelaars). De naam zou later tot eretitel verheven worden, een geuzennaam.

Geuzennapjes en geuzenpenningen
Op 9 april 1566 vergaderen de kopstukken van het Verbond der Edelen in de Brusselse residentie van de graaf van Culemborg. Ze besluiten er de bedelnap als symbool van hun verbond aan te nemen. Het zou hun teken zijn van trouw aan de koning. Tevens zouden ze blijven ijveren voor het staken van de godsdienstvervolgingen. Daarom dragen ook vele geuzenmedailles het opschrift: En tout fidelles au roy … jusques à porter la besace (trouw aan de koning tot aan de bedeltas). De graaf van Culemborg laat zelfs op zijn kasteel preken houden.
Van deze insignes zijn er veel bewaard, dikwijls als een medaille. De oudste dragen aan de voorzijde een afbeelding van Filips II met daarbij de spreuk En tout fidelles au roy en aan de andere zijde een edelman of ineengestrengelde handen met een bedelnap en de spreuk jusques a porter la besase. Later tijdens de opstand worden ook penningen gemaakt met leuzen als Liever Turks als paus met aan de andere zijde leuzen waarin de geuzen hun trouw aan de Prins (de prins van Oranje, Willem de Zwijger) bevestigden of antikerkelijke leuzen.

Het geuzenteken van het Taxandriamuseum
Eén van de mooiste geuzenkentekens behoort tot de collectie van het Taxandriamuseum. Het model wijkt af van de boven beschreven geuzentekens. Het hoorde toe aan een Turnhoutse geus. Het is een kleine zilveren bedeltas. Het draagt een randschrift Turnhout. Midden loopt van boven tot onder een gegraveerde band. Deze band stelt de heraldische figuur van een paal voor en de gravering wijst naar de kleur (l)azuur of blauw. Meteen wordt verwezen naar een oud stadswapen van de stad. Het zilveren busje is bovenaan voorzien van een deksel en kan met een kettinkje van 12,5 cm opgehangen worden.